Het Boek van Kennis

Van de Imaam, de Haafidh:

Abu Khaithama Zuhair ibn Harb an-Nasaa’ee [Stierf 234H]

Gecheckt en aangevuld door:

Imaam Muhammad Naasir-ud-Deen al-Albaani

Vertaald uit het Arabisch door:

Isma’eel Alarcon

Vertaald uit het Engels door:

Bilal bin Mohammed

EEN BEKNOPTE BIOGRAFIE VAN DE AUTEUR

Voorwoord

1. Keten van overlevering terug gebracht tot op de auteur
2. Vertellingen over de gunsten van het vergaren en verspreiden van kennis

3. De bescheidenheid van sommigen van de Salaf in het zich onthouden van uitspraken
4. Verhalingen en commentaar over het verbodene/toegestane in het schrijven van h’adieth
5. De Tafsir van de ayah: ‘..En maak ons leiders van de Muttaqoen’
6. Van de deugdzaamheden van Sa’eed ibn Jubair en Ibrahiem an-Nakha’ee
7. De reis van één van de metgezellen naar Egypte voor het verkijgen van één h’adieth
8. Het dicteren van sommigen van de Salaf aan hun studenten
9. Tafsir van ‘(Zij) die gierig zijn en die de mensen opdragen gierig te zijn...’
10. Het streven van Mak-hool naar het verzamelen van Kennis uit verschillende landen
11. De betekenis van “ayah” in de h’adieth: ‘Deel mee over mij, zelfs al is het één ayah’
12. Van de eigenschappen van ibn ‘Abbaas en ibn Mas’ood (radyAllaahu ‘anhum)
13. ‘Oemar’s kennis vergeleken met de kennis van de mensen uit zijn tijd
14. Wie zijn “de gezagdragers uit jullie midden” in deze ayah?
15. Het tot leven brengen van de h’adieth door ze elkaar in herinnering te brengen
16. Het vermijden van het beantwoorden van vragen over dingen die nooit gebeurd zijn
17. Tafsir van de ayah: “Weest standvastig in de gerechtigheid als getuigen voor Allaah”
18. Zes metgezellen van de Profeet waarvan de kennis gezocht werd
19. Abu Sa’eed over het onthouden van h’adieth maar ze niet op te schrijven
20. De reden waarom Abu Hurairah zoveel h’adieth heeft verhaald

21. Het verbod om de mensen te vermoeien door teveel gepraat
22. Classificatie van de h’adieth: ‘Hij verachtte het dat de mensen achter hem liepen’
23. Verhalingen over het overleveren van h’adieth volgens hun betekenissen
24. Ibn Mas’ood waarschuwt van tevoren: Veel sprekers, maar weinig geleerden op de ‘Laatste Dag’
25. Verhalingen en commentaar over een paar van de Salaf die hun boeken uitwissen
26. Het wegrukken van Kennis komt door de dood van de geleerden
27. ‘Aasim ibn Damurah verbood de mensen achter Sa’eed ibn Jubair aan te lopen
28. ‘Alee in het ongewisse over het opgehevene van wat opgeheven is
29. De Salaf over het verhalen van h’adieth volgens hun bewoordingen of betekenissen
30. Het vastleggen van de eerste delen van de h’adieth
31. Verhalingen over het verbod op het verbergen van kennis
32. Classificatie van de h’adieth: ‘Er zijn twee soorten gulzige mensen…’
33. Verhalingen over het toestaan/verbieden van het vastleggen van h’adieth
34. Abu Hurairah staat een geschreven boek met h’adieth die op zijn gezag is overgeleverd toe
35. De verachting van de Salaf wanneer de mensen achter hen lopen
36. Classificatie van de h’adieth: ‘Het voorbeeld van iemand die kennis heeft vergaard…’

EEN BEKNOPTE BIOGRAFIE VAN DE AUTEUR

Hij heet Abu Khaithama Zuhair bin Harb bin Shadaad an-Nasaa’ee. [1]

Hij was een grote Haafidh, betrouwbaar in overlevering en sterk qua geheugen.

Hij leverde hadith over van vele geleerden, zoals Sufyaan ibn ‘Uyainah, Hushaim ibn Basheer, Yahyaa ibn Sa’eed al-Qattaan, ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Mahdee en Wakee’.

Evenzo leverden vele geleerden van hem over, zoals al-Boekhaarie en Muslim, waarbij de laatst genoemde zoveel hadith op zijn naam heeft overgeleverd, dat het aantal aan de duizend voorbij gaat.[2]

De geleerden zijn het unaniem met elkaar eens over zijn rekenschap en betrouwbaarheid (op het gebied van hadith).

Ibn Hibbaan (rahimahullaah) zei over hem:
“Hij was precies en accuraat van geheugen, en hij was één van de goede vrienden van Ahmad en Yahyaa ibn Ma’een.”

Al-Khateeb al-Baghdaadee (rahimahullaah) zei:
“Hij was betrouwbaar en vertrouwenswaardig, had een goede geheugen en was precies (in het overleveren).[3]

Hij was geboren in het jaar 160H en hij stierf in het jaar 234H. Moge Allaah genade met hem hebben.

Voorwoord

Alle lof behoort toe aan Allaah en moge de vrede en zegeningen rusten op de laatste Boodschapper, zijn familie en op hen die hem in goedheid opvolgen tot de Dag des Oordeels. Voorts;

Wij zijn verheugd met de presentatie van dit boek, getiteld: “Het Boek van Kennis.” – een complete vertaling van het klassieke werk Kitaab-ul-’Ilm van Imaam Abu Khaithama an-Nasaa’ee (rahimahullaah).

Deze verhandeling is samengebracht uit een verzameling van ahaadeeth (uitspraken van de Profeet) en athaar (uitspraken van de Selef) over het onderwerp Islamitische Kennis. Door het lezen van de verschillende vertellingen, is het te hopen dat de lezer er voordeel aan heeft en nadenkt over de verdiensten en deugden van het zoeken, beheersen en onderwijzen van kennis. De behandeling werpt ook een blik van eerste hand op hoe de houding van de Selef was met betrekking tot kennis – hoe zij het zochten, hoe zij het leerden en hoe zij het anderen onderwezen. Er zijn namelijk ook vele vertellingen die ons een beschrijving geven van de karaktereigenschappen van sommigen van de Selef, hun kennis en hun deugdelijkheden.

Daarom is deze behandeling van zeer groot belang, daar het de lezer voorziet van een beschouwing van de Selef – zij waarvan wij verplicht zijn op te volgen, en aan hen een voorbeeld te nemen. En het gaat over één van de meest belangrijke onderwerpen in de Islaam, wat Kennis is, aangezien kennis het onafwendbare fundament is alvorens alle uitingen en handelingen. Al-Haafidh ibn ‘Abd-il-Barr zei: “De geleerden zijn het er unaniem over eens dat wat betreft de vergaring van kennis, het een specifieke verplichting is voor iedere individu (fard ‘ayn), en dat het een gezamenlijke verplichting is (fard kifaayah) – maar als iemand het al volbrengt, valt de verplichting af van de schouders van de overige mensen van dat gebied.[4]

Imaam ibn Qudaamah zei: “Wat de kennis van de Godsdienst betreft, is het prijzenswaardig in zijn geheel. Het is verdeelt in usool (grondbeginselen), furoo’ (vertakkingen), muqaddimaat (inleidingskennis) en mutammimaat (aanvullende kennis). De usool komt uit het Boek van Allaah, de Soenna van de Profeet, de consensus van de Moslim geleerden en de vertellingen van de Metgezellen. De furoo’ bestaat uit wat er begrepen wordt van de betekenis van deze basiselementen door het intellect, op zo’n manier dat het begrip ervan anders is dan wat er letterlijk staat.[5]

De behandeling is nagekeken door de grote geleerden uit onze tijd, Imaam Muhammad Naasir-ud-Deen al-Albaani (rahimahullaah). Hij heeft veel van de vertellingen geclassificeerd en voorzien van voetnoten en commentaar die uitleg geven voor sommige van deze vertellingen.

Wij vragen aan Allaah dat dit Boek een bron van voordeel zal zijn voor haar lezers en een bron van leiding voor hen die het in de praktijk brengen.

1. Keten van overlevering terug gebracht tot op de auteur

De Shaikh, de Imaam, de ‘Aalim (geleerde), de Zaahid (asceet) ‘Izz-ud-Deen Abul-Hasan ‘Alee ibn Muhammad ibn ‘Abd-il-Kareem al-Juzree – moge Allaah hem steunen – informeerde ons in de maand Ramadaan van het jaar 614H in de stad Mausil (in noord Irak) vanuit de woning van zijn broer, zeggende: De Shaikh, de Imaam, de ‘Aalim Majd-ud-Deen Abul-Faraj Yahyaa ibn Mahmood ibn Sa’ad al-Asfahaanee informeerde ons, zeggende: De Shaikh, de Imaam Abul-Fath Isma’eel ibn al-Fadl ibn Ahmad ibn al-Akh-sheed As-Sarraaj informeerde ons in het jaar 518H en in het jaar 522H, zeggende: Shaikh Abu Taahir Muhammad ibn Ahmad ibn ‘Abd-ir-Raheem informeerde ons, zeggende: Abu Hafs ‘Oemar ibn Ibrahiem al-Kitaanee al-Muqree informeerde ons, zeggende: Abul-Qaasim ‘Abdullaah ibn Muhammad ‘Abd-ul-‘Azeez al-Baghawee informeerde ons dat:

[1] Abu Khaithama Zuhair ibn Harb ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over, zeggende: al-A’amash leverde ons over van Tameem ibn Salamah van Abu ‘Oebaida dat hij heeft gezegd: ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Streef naar het worden van een geleerde of een student van kennis, en streef niet om iets anders te worden dan dat.”

[2] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Ishaaq ibn Sulaimaan Ar-Raazee zei: ik hoorde Handhala overleveren van ‘Awn ibn ‘Abdillaah dat hij heeft gezegd:

“Ik zei tegen ‘Oemar Bin ‘Abd-il-’Azeez: ‘Er is (mij) verteld (dat): Als je de mogelijkheid hebt om een geleerde te zijn, wees dan een geleerde. En als je die mogelijkheid niet hebt, wees dan een student van kennis. En als het niet voor jou mogelijk is een student van kennis te zijn, geef dan om hen. En als je niet om hen kunt geven, berokkent dan geen haat jegens hen.’ Aldus zei ‘Oemar: ‘SubhaanAllaah! (Glorieus is Allaah!) Allaah heeft zeker een uitkomst geboden aan deze persoon.’”

[3] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash van Tameem ibn Salamah van Abu ‘Oebaida dat hij heeft gezegd: ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Als Allaah iets goeds met iemand voor heeft, geeft Hij hem begrip van de Godsdienst.”

[6]

[4] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Mu’awiyah ibn ‘Amr leverde ons over, zeggende: dat Zaa’idah overleverde van al-A’amash van Tameem ibn Salamah van Abu ‘Oebaida op gezag van ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] dat hij (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“O mensen, leer! Wie er dan ook leert, moet handelen (naar wat hij weet).”

2. Vertellingen over de gunsten van het vergaren en verspreiden van kennis

[5] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Sufyaan ibn ‘Uyainah leverde ons over op gezag van ‘Aasim ibn Abee an-Najood op Zur ibn Hubaish dat hij heeft gezegd:



“Ik ging naar Safwaan ibn ‘Assaal al-Muraadee, dus zei hij: ‘Waar ben je voor gekomen?’ Ik zei: ‘Op zoek naar kennis.’ Dus zei hij: ‘Waarlijk, de engelen verlagen hun vleugels voor de zoeker naar kennis, uit tevredenheid om wat hij zoekt’[7]

[6] Abu Khaithama ons had overgeleverd, zeggende: Muhammad ibn Khaazim leverde ons over, zeggende: al-A’amash leverde ons over van Shimr van Sa’eed ibn Jubair op gezag van ibn ‘Abbaas (radyAllaahu ‘anhu), dat hij heeft gezegd:

“Voorzeker, iedere schepsel, zelfs de vis in de zee, vraagt om vergiffenis voor degene die de mensen onderwijst over het goede (i.e. Islaam).” [8]

[7] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Mahdee leverde ons over, zeggende: Bishr ibn Mansoor leverde ons over van Thawr van ‘Abd-ul-’Azeez ibn Adh-Dhidooraan dat hij heeft gezegd: ‘Isa ibn Maryam zei:

“Eenieder die leert, vervolgens weet, vervolgens handelt, dan is dit wat gezien wordt als iets groots in het koninkrijk van de hemelen.”

[8] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn Khaazim leverde ons over, zeggende: al-A’amash leverde ons over van Shaqeeq van ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu), dat hij heeft gezegd:

“Leer, want waarlijk, geen van jullie weet wanneer hij nodig zal zijn voor de mensen.”

[9] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Mu’aadh ibn Mu’aadh leverde ons over, zeggende: ibn ‘Awn leverde ons over van al-Ah’naf dat hij heeft gezegd: ‘Oemar [ibn al-Khattaab] (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Verwerf begrip (van de Godsdienst) voordat jullie leidinggevende posities krijgen (want dan is het te laat).” [9]

3. De bescheidenheid van sommigen van de Salaf in het zich onthouden van uitspraken

[10] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn Khaazim leverde ons over, zeggende: al-A’amash leverde ons over van Shaqeeq van ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu), dat hij heeft gezegd:



“Bij Allaah, iedere individu die voor de mensen een fatwa vervaardigt, voor iedere zaak waar zij hem om vragen, is echt doorgedraaid.” Al-A’amash (één van de vertellers) zei: “Al-H’akam zei tegen mij: ‘Als ik deze h’adieth gisteren van jou gehoord had, dan had ik geen fataawaa vervaardigt voor veel van de gevallen waarin ik fataawaa vervaardigde.’”

[11] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn Khaazim leverde ons over, zeggende: al-A’amash leverde ons over van Rajaa al-Ansarie van ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Bishr al-Azraq dat hij heeft gezegd:

“Twee mannen naderden vanuit de poorten van Kinda onderwijl Abu Mas’ood al-Ansarie in een gezelschap zat. Een van de twee mannen zei: ‘Is er hier een man die tussen ons kan oordelen?’ Een man uit het gezelschap zei: ‘Ik kan dat.’ Waarop Abu Mas’ood naar een handvol kiezelstenen grispte en hem ermee trof. Vervolgens zei hij tegen hem: ‘Voorzeker, het werd als iets hatelijks gezien dat iemand zich zou haasten naar het geven van een oordeel.”

[12] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn Khaazim leverde ons over, zeggende: al-A’amash leverde ons over van Saalih ibn Khibaab van Husayn ibn ‘Uqbah dat Salmaan (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Kennis waar niet over gesproken is, is als een schat die niet is uitgegeven.” [10]

[13] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash die zei: Het (bericht) heeft mij bereikt dat Mutarrif ibn ‘Abdillaah ibn Ash-Shikheer zei:

“De verdienste van kennis is mij meer geliefd dan de verdienste van het verrichten van aanbidding. En het beste van jullie religieuze eigenschappen is al-war’ (vroomheid).” [11]

[14] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash van Sulaim van Hudhaifah dat hij (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Het is voldoende kennis voor een individu, dat hij Allaah vreest. En het is genoeg leugenarij van hem, (om) te zeggen: ‘Ik zoek de vergeving van Allaah en toon mijn berouw aan Hem’ maar (dan toch weer) terug keert (om) het te doen.”

[15] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Mahdee leverde ons over, zeggende: Sufyaan leverde ons over van al-A’amash van ‘Abdullaah ibn Murrah van Masrooq dat hij heeft gezegd:

“Het is voldoende kennis voor een individu, dat hij Allaah vreest. En het is genoeg onwetendheid voor een individu, dat hij verstelt staat door zijn (eigen) kennis.”

[16] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash van Maalik ibn al-Haarith that Abu Khaalid, een shaikh van onder de metgezellen van ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu), zei:

“Op een dag waren wij in de masjid, toen Khibaab ibn al-Arat kwam, en ging zitten. Vervolgens bleef hij stil, dus zeiden de mensen tegen hem: “Voorzeker, jouw metgezellen zijn bij jou samengekomen opdat jij aan hen h’adieth verhaalt, of hen zou bevelen.’ Aldus zei hij: ‘En waar zou ik hen mee moeten bevelen? Wellicht dat ik hen met iets zou bevelen wat ik zelf niet doe.’”

[17] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over, zeggende: Abu Sinaan Sa’eed ibn Sinaan leverde ons over, zeggende: ‘Antaza verhaalde aan mij, zeggende: ik hoorde ibn ‘Abbaas (radyAllaahu ‘anhu) zeggen:

“Geen (enkele) individu betreedt een pad waarop hij naar kennis zoekt, behalve dat Allaah hiermee het pad naar het Paradijs gemakkelijk maakt voor hem.” [12]

[18] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over van Mi’sar van Ma’in ibn ‘Abd-ir-Rahmaan, die zei: ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Als jij de mogelijkheid hebt om degene te zijn die de h’adieth ontvangt (in plaats van het te geven), doe het dan.”

[19] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over van Sufyaan ibn ‘Uyainah van ‘Amr van Yayhaa ibn Ja’dah dat hij heeft gezegd:

“Mensen waren gewoon naar Salmaan te gaan en te luisteren naar zijn (overlevering van) h’adieth. En hij zou zeggen: ‘Dit is goed voor jou en slecht voor mij.’”

[20] ‘Abdullaah ons verhaalde, zeggende: Abu Khaithama leverde aan ons over, zeggende: Sufyaan ibn ‘Uyainah leverde ons over van Yoenus van al-Hasan (al-Basree), dat hij heeft gezegd:

Als een man onder de mensen zit, en zij bemerken dat hij onwetend is, terwijl hij in feite niet onwetend is, dan is dit waarlijk de Moslim die in het bezit van begrip (van de Godsdienst) is.”

4. Verhalingen en commentaar over het verbodene/toegestane in het schrijven van h’adieth

[21] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van ‘Ataa ibn As-Saa’ib van ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Abee Laylaa, dat hij heeft gezegd:



“Ik heb honderdentwintig metgezellen van de Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) (van de kant) van de Ansaar ontmoet. Er was er niet één onder hen die om iets gevraagd zou worden, of hij verkoos zijn broeder boven zichzelf, en hij zou geen h’adieth verhalen alleen maar doordat hij zijn broeder verkoos boven zichzelf.”

[22] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Sufyaan leverde ons over van Az-Zuhree dat hij heeft gezegd:

“‘Urwah was gewoon de mensen (op één plaats) te verzamelen om te luisteren naar zijn h’adieth.”

[23] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Sufyaan leverde ons over zeggende: dat ‘Amr (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Toen ‘Urwah Mekka binnen kwam, zei hij: ‘Kom naar me toe, en neem (h’adieth) van me.’”

[24] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Mu’awiyah ibn ‘Amr leverde ons over, zeggende: Zaa’idah leverde ons over van al-A’amash van Maalik ibn al-Haarith van ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Yazeed dat hij heeft gezegd:

“Er is een keer tegen ‘Alqamah gezegd: ‘Ga je niet in de masjid zitten zodat de mensen zich om je heen kunnen verzamelen en je vragen stellen en zodat wij bij jou kunnen zitten? Want waarlijk, zij vragen individuen die minder zijn dan jou (in kennis).’ Waarop ‘Alqamah zei: ‘Voorzeker, ik haat het dat de mensen achter me lopen, zeggende: Dit is ‘Alqamah! Dit is ‘Alqamah!’”

[25] Jareer en ad-Dareer[13] verhaalden ons van al-A’amash van Abu Saalih van Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) dat de Profeet (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) zei:

Eenieder die een pad betreedt, en er kennis op zoekt, Allaah zal voor hem (dan) het pad naar het Paradijs vergemakkelijken. En eenieder waarvan zijn handelingen hem doen vertragen (richting het Paradijs), dan zal zijn nageslacht voor hem geen oorzaak zijn om sneller voort te gaan.”

[26] Abu Khaithama Zuhair ons verhaalde, zeggende: Sufyaan ibn ‘Uyainah leverde ons over van ‘Amr van Yahyaa ibn Ja’dah dat hij heeft gezegd:

“‘Oemar wilde de Soennah opschrijven. Vervolgens werd het (volgende) aan de mensen voorgeschreven: ‘Eenieder die iets ervan heeft, laat het hem dan uitwissen.” [14]

[27] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Sufyaan ibn ‘Uyainah leverde ons over van Ibrahiem ibn Maisarah van Taawoos dat hij heeft gezegd:

“Wanneer iemand naar ibn ‘Abbaas schreef, hem vragende over een bepaalde zaak, zou hij tot de brenger van het bericht antwoorden; ‘Informeer jouw metgezel dat het antwoord op deze zaak, zo en zo is. Voorzeker, wij schrijven niets op papier, behalve voor brieven[15] en de Qor-aan.’”

[28] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ibn Fudayl leverde ons over van ibn Shabramah op gezag van Ash-Sha’bee dat hij heeft gezegd:

“Ik heb nooit met zwart (inkt) op wit (papier) geschreven. Noch heb ik ooit een h’adieth van iemand gehoord en dan vervolgens wilde dat hij het zou herhalen aan mij (vanwege het geheugen).”

5. De Tafsir van de ayah: ‘..En maak ons leiders van de Muttaqoen’

[29] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ibn ‘Uyainah leverde ons over van ibn Abee an-Najeeh van Mujaahid dat hij heeft gezegd:



“(Allaah zegt): ‘..En maak ons leiders van de Muttaqoen (vromen; zie [2:2])’ Soerat al-Foerqaan [25:74] ‘(Dit betekent dat) wij hun voorbeeld nemen en hun (de Profeet en de metgezellen) navolgen, zodanig dat zij die na ons komen ons voorbeeld zullen opvolgen.’”

[30] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van een man van Laith van Mujaahid dat hij heeft gezegd:

“(Allaah zegt): ‘En Hij heeft mij (‘Isa, Jezus) gezegend gemaakt, waar ik ook ben...’ Soerat Maryam [19:31] ‘Dit betekent dat Hij van mij iemand heeft gemaakt die het goede onderwijst.’”

6. Van de deugdzaamheden van Sa’eed ibn Jubair en Ibrahiem an-Nakha’ee

[31] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Mugheerah dat hij heeft gezegd:



“Er was tegen Sa’eed ibn Jubair gezegd: ‘Ken je iemand die meer kennis heeft dan jij?’ Hij zei: ‘Ja, ‘Ikrimah.’ Dus toen ‘Sa’eed was gedood, zei Ibrahiem [An-Nakha’ee]: ‘Hij heeft niemand gelijk aan hem achtergelaten.’ Toen Ash-Sha’bee het nieuws van de dood van Ibrahiem bereikte, zei hij: ‘Is deze individu dood?’ Het werd beantwoord met: ‘Ja’, dus zei hij: ‘Als ik het had gezegd, zou ik het overlijden van kennis aangekondigd hebben. Hij heeft niemand achter gelaten die gelijk is aan hem. En wat opmerkelijk is, is dat hij ibn Jubair verkoos boven zichzelf. Ik zal je daaromtrent op de hoogte stellen. Voorzeker hij was geboren in een familie met veel kennis in hun huishouden, dus nam hij van dat begrip. Vervolgens ging hij bij ons zitten en leerde de beste van onze h’adieth (en combineerde dat) met het begrip van de leden van zijn huishouden. Dus wie kan zich evenaren aan hem?’”

7. De reis van één van de metgezellen naar Egypte voor het verkijgen van één h’adieth

[32] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Sufyaan ibn ‘Uyainah leverde ons over, zeggende: Ayyoob At-Taa’ee leverde ons over, zeggende: ik hoorde Ash-Sha’bee zeggen:



“Ik heb in de gehele mensheid niet één persoon gezien, zo ver als dat de horizon reikt, die meer verlangde naar het zoeken van kennis, dan Masrooq.”

[33] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Hushaim leverde ons over, zeggende: Sayaar leverde ons over van Jareer ibn Hayyaan dat hij heeft gezegd:

“Een man[16] reisde naar Egypte voor enkel deze h’adieth en hij onderbrak zijn reis niet om tot rust te komen, totdat hij terugkeerde naar zijn huis. (De h’adieth was) Wie (de fouten van) zijn broeder verbergt in deze wereld, Allaah zal zijn fouten verbergen op de Dag des Oordeels.’”

8. Het dicteren van sommigen van de Salaf aan hun studenten

[34] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Sufyaan leverde ons over van ibn Juraij dat hij heeft gezegd:



“Naafi’ dicteerde (h’adieth) aan mij.”

[35] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van ‘Abd-ul-Malik ibn ‘Umair van Warraad, de schrijver van al-Mugheerah dat hij heeft gezegd:

“Al-Mugheerah dicteerde (h’adieth) aan mij. En ik kopieerde het met mijn hand.” [17]

[36] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abdullaah ibn Numair leverde ons over van al-A’amash dat hij heeft gezegd:

“Ibrahiem [An-Nakha’ee] noemde een verplichte zaak of een h’adieth en zou dan zeggen: ‘Onthoudt dit, want misschien zul je ernaar gevraagd worden tijdens je leven.’”

[37] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Abu Mu’awiyah lever de ons over, zeggende: al-A’amash leverde ons over van Ibrahiem [An-Nakha’ee] dat hij heeft gezegd:

“Zij (Sahaabah) haatte het dat een man bekend maakt wat hij bij zich heeft (aan kennis).”

[38] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Uthaam ibn ‘Alee al-’Aamiree leverde ons over, zeggende: ik hoorde al-A’amash zeggen:

“Ik heb Ibrahiem nooit zijn mening horen geven om een kwestie, nooit.”

9. Tafsir van ‘(Zij) die gierig zijn en die de mensen opdragen gierig te zijn...’

[39] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ibn Yamaan leverde ons over van Ash’ath van Ja’far van Sa’eed ibn Jubair dat hij heeft gezegd:



(Allaah zegt): ‘(Zij) die gierig zijn en die de mensen opdragen gierig te zijn...’ [18](ibn Jubair zei): “Dit gaat over kennis.”

[40] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Laith[19] dat hij heeft gezegd:

“Wanneer vier mensen (of meer) in een gezelschap zaten met Abul-’Aaliyah, stond hij op (en vertrok).”

10. Het streven van Mak-hool naar het verzamelen van Kennis uit verschillende landen

[41] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: al-Waleed ibn Moesliem leverde ons over, zeggende: ‘Abdullaah ibn al-’Alaa verhaalde aan mij, zeggende: ik hoorde Mak-hool zeggen:



“Ik behoorde tot ‘Amr ibn Sa’eed al-’Aasee of Sa’eed ibn al-’Aas (als een slaaf). Hij gaf me weg als geschenk aan een man van de Hudhail in Egypte. Aldus was hij mij van voordeel hierdoor. Ik heb Egypte niet verlaten totdat ik dacht dat er daar geen kennis meer was of ik had het al gehoord. Toen ging ik naar Medina. En ik ging daar niet vandaan totdat ik dacht dat er daar geen kennis meer was of ik had het al gehoord. Toen ontmoette ik Ash-Sha’bee en ik had (hiervoor) geen gelijke aan hem gezien. Moge Allaah Genade met hem hebben.”

[42] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: al-Waleed ibn Moesliem leverde ons over, zeggende: Tameem ibn ‘Atiyyah al-’Ansee verhaalde aan mij, zeggende: ik hoorde Mak-hool zeggen:

“Ik was gewoon iedere maand regelmatig een bezoek te brengen aan Shurayh. En Ik zou hem nooit over een bepaalde kwestie vragen, daar ik genoegen zou nemen met wat ik van hem hoorde van zijn voorbij komende oordelen.”

[43] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: al-Waleed ibn Moesliem leverde ons over, zeggende: Sa’eed ibn ‘Abd-il-’Azeez leverde ons over van Mak-hool dat hij heeft gezegd:

“De mensen hadden afgesproken voor een ontmoeting op de avond, in één van de gekoepelde gebouwen van Mu’awiyah. Aldus verzamelden zij daar en Abu Hurairah stond op uit hun midden en begon aan hen h’adieth te verhalen, van de Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam), tot het aanbreken van de ochtend.”

[44] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: al-Waleed ibn Moesliem leverde ons over, zeggende: al-Awzaa’ee leverde ons over van Mak-hool dat hij heeft gezegd:

“Als er niets goeds zit in het verzamelen en mengen met de mensen, dan is het terugtrekken van hen veiliger.”

11. De betekenis van “ayah” in de h’adieth: ‘Deel mee over mij, zelfs al is het één ayah’

[45] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: al-Waleed ibn Moesliem leverde ons over, zeggende: al-Awzaa’ee leverde ons over van Hassaan ibn ‘Atiyyah, zeggende: Abu Kabsha verhaalde mij dat ‘Abdullaah ibn ‘Amr mij verhaalde dat hij de Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) heeft horen zeggen:



Draag (het) over van mij, zelfs al is het één ayah[20]. En verhaal over de stammen van Israel, want dat kan geen kwaad. En wie er intentioneel een leugen over mij verteld, laat hem zijn plaats in het Hellevuur vinden.”

[46] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash van Abu ad-Duhaa van Masrooq dat hij heeft gezegd:

“Het is voldoende kennis voor een man, dat hij Allaah vreest. En het is genoeg onwetendheid voor hem, dat hij verstelt staat van zijn (eigen) kennis.” [21]

12. Van de eigenschappen van ibn ‘Abbaas en ibn Mas’ood (radyAllaahu ‘anhum)

[47] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Yahyaa ibn Yamaan leverde ons over, zeggende: al-A’amash leverde ons over van Ibrahiem dat hij heeft gezegd:



“‘Abdullaah (ibn Mas’ood) was pienter en intelligent.”

[48] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Ja’far ibn ‘Awn leverde ons over, zeggende: al-A’amash leverde over van Moesliem ibn Sabeeh van Masrooq dat hij heeft gezegd: ‘Abdullaah[22] (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Als ibn ‘Abbaas onze jaren in leeftijd mocht bereiken, zou niemand van ons in staat zijn hem te vergezellen.” En hij was (ook) gewoon te zeggen: “De beste uitlegger van de Qor-aan is ibn ‘Abbaas radyAllaahu ‘anhu.”

[49] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn ‘Ubaid leverde ons over van al-A’amash van Moesliem van Masrooq dat hij heeft gezegd: ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu‘anhu) zei:

“Voorzeker, het is van kennis dat degene die niet weet, zegt: ‘Allaah weet ‘t het best.’”

[50] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over van al-A’amash van Abu ad-Duhaa van Masrooq dat hij heeft gezegd:

“Nooit vroegen wij de metgezellen van Muhammad (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) over iets, behalve wanneer de kennis ervan te vinden was in de Qor-aan, echter onze kennis ervan was minder dan die van hun.”

[51] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash van Saalim ibn Abee al-Ja’ad dat hij heeft gezegd: Abu ad-Dardaa[23] (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Degene die het goede onderwijst en degene die het leert, zijn gelijk met betrekking tot de beloning (die zij ontvangen). En er is nadien niemand van de rest van mensheid die beter is.”

[52] Abu Khaithama verhaalde ons van al-A’amash van Saalim ibn Abee al-Ja’ad van ibn Lubaid dat hij heeft gezegd:

“De Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) noemde een keer iets en zei toen: ‘En dat zal gebeuren in de tijd dat kennis zal verdwijnen.’ Zij (de Sahaabah) zeiden: ‘O Boodschapper van Allaah! En hoe kan het dat kennis zal verdwijnen wanneer wij de Qoraan reciteren en we het aan onze kinderen voorlezen en onze kinderen het aan hun kinderen voorlezen?’ Aldus zei de Profeet sallAllaahu ‘alayhi wa sallam: Moge je moeder verlost verlost worden voor jou, O ibn Umm Lubaid! Lezen de Joden en de Christenen de Torah en de Injeel niet, terwijl ze er geen voordeel uit putten?’[24]

[53] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Qaaboos op gezag van zijn vader, dat hij heeft gezegd: ibn ‘Abbaas (radyAllaahu ‘anhu) zei:



“Weten jullie hoe de kennis van de aarde zal vergaan?” Wij antwoordden: “Nee.” Hij (radyAllaahu ‘anhu) zei: “De geleerden zullen vertrekken (overlijden).”

[54] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-’Alaa van Hamaad op gezag van Ibrahiem (An-Nakha’ee) dat hij heeft gezegd: ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Volg (de Soennah) en vernieuw niet (veranderen of nieuwe dingen eraan toevoegen), want je bent voorzien. En iedere vernieuwing is een dwaling.” [25]

[55] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Qaaboos dat hij heeft gezegd:

“Ik zei tegen mijn vader: ‘Hoe komt het dat je naar ‘Alqamah gaat (om te vragen) en ervan afziet de metgezellen van Muhammad (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) te ondervragen?’ Hij zei: ‘O mijn zoon! (Zelfs) de metgezellen van Muhammad zouden het aan hem vragen!’”

[56] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van ‘Imaarah ibn al-Qa’aqaa’ dat hij heeft gezegd:

“Ibrahiem zei tegen mij: ‘Verhaal aan mij h’adieth van Abu Zur’ah[26], want voorzeker eens vroeg ik hem betreffende een h’adieth. Vervolgens ondervroeg ik hem twee jaar later over dezelfde h’adieth en er was niemand nauwkeuriger in zijn bewoordingen dan hij dat was.”

[57] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash van Abu Sufyaan van ‘Ubaid ibn ‘Umair (radyAllaahu ‘anhu) dat hij heeft gezegd:

“Wanneer Allaah het goed met iemand voor heeft, geeft Hij hem kennis van de Godsdienst. En Hij schenkt hem er leiding in.” [27]
[58] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash van ‘Amr ibn Murrah van Abu al-Bakhtiree dat hij heeft gezegd: Een shaikh uit de stad van ‘Abbas verhaalde aan mij, zeggende:

“Ik vergezelde (eens) Salmaan (op een reis) omdat ik hem wilde observeren, van hem te leren en hem van dienst te zijn. Aldus begon ik geen enkele handeling te verrichten behalve wanneer deze dezelfde was als de zijne. Vervolgens stopten wij bij Dijlah (Tigris Rivier) die breed uitgestrekt was met een overvloed aan water, aldus zeiden we: ‘Laten we onze rijdieren te drinken geven.’ We gaven ze te drinken en toen kreeg ik het verlangen zelf te drinken, dus dronk ik (van de rivier). Toen ik mijn hoofd op hief, zei hij (Salmaan): ‘O broer van de stam van ‘Abbas! Ga terug en drink nogmaals.’ Dus ging ik zitten en dronk nogmaals terwijl ik eigenlijk niet meer wilde, maar ik verachte het om niet naar hem te luisteren. Toen zei hij tegen mij: ‘Hoeveel schat je er (de rivier) mindering in gebracht te hebben?’ Aldus zei ik: ‘Moge Allaah genadig met je zijn! Is het mogelijk dat mijn gedrink er iets van in mindering kan brengen? Hij (radyAllaahu ‘anhu ) zei toen: “Net zoals met kennis. Je neemt het, terwijl je er niets van in mindering brengt. Houdt je dus vast aan die aspecten van kennis die jou (het meest) van voordeel zijn.’”

[59] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Mu’awiyah ibn ‘Amr leverde ons over, zeggende: Zaa’idah leverde ons over van al-A’amash van Moesliem op gezag van Masrooq dat hij heeft gezegd:

“Ik vergezelde de metgezellen van de Boodschapper van Allaah en zij waren als een waterpoel, die de dorst lest van de reiziger, en als een waterpoel die de dorst lest van twee reizigers, en de waterpoel die de dorst lest van tien mensen en de waterpoel die wanneer alle wereldbewoners ervan zouden nemen, het genoeg (water) zou voortbrengen voor hen allemaal. En waarlijk ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu) was van onder deze waterpoel.” [28]

13. ‘Oemar’s kennis vergeleken met de kennis van de mensen uit zijn tijd

[60] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash van Abu Waa’il dat hij heeft gezegd: ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu) zei:



“Als de kennis van ‘Oemar ibn al-Khattaab (radyAllaahu ‘anhu) in de éne schaal van de weegschaal geplaatst zou worden en de kennis van alle wereldbewoners (toentertijd) in de andere schaal geplaatst zouden worden, zou de kennis van ‘Oemar ibn al-Khattaab (radyAllaahu ‘anhu) zeker zwaarder wegen.” [29]

[61] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash van Ibrahiem (An-Nakha’ee) dat hij heeft gezegd: ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Voorzeker, ik geloof werkelijk dat ‘Oemar (radyAllaahu ‘anhu ) negen-tiende (90%) van de kennis met zich mee heeft genomen (toen hij overleed).”

14. Wie zijn “de gezagdragers uit jullie midden” in deze ayah?

[62] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash van Mujaahid dat hij heeft gezegd met betrekking tot de uitspraak van Allaah; “..Gehoorzaamt Allaah en gehoorzaamt de Boodschapper (Muhammad sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) en de gezagdragers uit jullie midden...” Soerat an-Nisaa-e [4:59]:



“Betekent: Zij die begrip en kennis bezitten.”

[63] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash dat hij heeft gezegd:

“Ik hoorde h’adieth en vertelde ze aan Ibrahiem [An-Nakha’ee], dus vertelde hij ze of aan mij (in hun complete vorm) of hij vertelde ze met aanvullingen.”

[64] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash van Mas’ood ibn Maalik dat hij heeft gezegd:

“‘Alee ibn al-Husayn zei tegen mij: ‘Is het mogelijk dat je mij samen brengt met Sa’eed ibn Jubair?’ Ik zei: ‘Waar heb je hem voor nodig?’ Hij zei: ‘Ik heb hem nodig om over verscheidene zaken te vragen. Voorzeker, de mensen prijzen ons om hetgeen dat niet in ons gevonden wordt.’” [30]

[65] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Laith[31] van Mujaahid dat hij heeft gezegd:

“‘Oemar verbood ons om af te leiden uit gelijkenissen (middels analogie: Qiyaas).”

[66] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-A’amash van al-Hasan[32] dat hij heeft gezegd:

“Voorzeker, we waren gewoon boeken te hebben die we in ons geheugen bleven dragen.”

[67] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Mansoor van Abu ad-Duhaa op gezag van Masrooq dat hij heeft gezegd:

“Eens zaten we met ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] terwijl hij zich op een sofa rustte, toen een man naar hem toe kwam die zei: ‘O Abu ‘Abd-ur-Rahmaan! Waarlijk, er is een verslaggever die bij de poorten van Kindah (de mensen) toespreekt, die gelooft dat het teken van rook zal komen en de ongelovigen van zuurstof zal ontnemen, terwijl het de gelovigen iets kouds zal geven.’ Aldus zei ‘Abdullaah (radyAllaahu ‘anhu ) terwijl hij rechtop zat in een staat van boosheid: ‘O mensen, vrees Allaah! Wanneer er iemand onder jullie iets weet, laat hem dan spreken volgens hetgeen waarover hij kennis heeft. En wie (iets) niet weet, laat hem zeggen; Allaah weet ‘t het best. Want het is zeker de beste manier van kennis, voor één van jullie, om wanneer hij van iets geen weet heeft te zeggen: Allaah weet ‘t het best. Waarlijk, Allaah zei tegen Zijn Profeet (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam ): ‘Zeg: Ik vraag jullie er geen loon voor en ik behoor niet tot de Mutakallifun (zij die doen alsof, en dingen fabriceren die niet bestaan)’ Soerat Saad [38:86]

15. Het tot leven brengen van de h’adieth door ze elkaar in herinnering te brengen

[68] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Ishaaq ibn Sulaimaan Ar-Raazee leverde ons over, zeggende: ik hoorde Abu Ja’far zeggen van Rabee’ ibn Anas dat hij heeft gezegd:



“Het (volgende) staat geschreven in het Eerste Boek: ‘De zoon van Aadam zou zonder onkosten (tegen betaling) moeten onderwijzen, net zoals jullie zonder onkosten zijn onderwezen.’”

[69] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Isma’eel ibn Ibrahiem leverde ons over van Laith van Mujaahid dat hij heeft gezegd:

“De geleerden zijn vertrokken en er bleef niemand over dan de praters. En de mujtahid[33] (op dit moment) onder jullie is niets anders dan een clown van onder hen die er voor jullie waren.”

[70] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: al-Waleed ibn Moesliem leverde ons over, zeggende: ik hoorde al-Awzaa’ee zeggen: ik hoorde Bilaal ibn Sa’ad zeggen:

“Jouw geleerde is onwetend. Jouw zaahid (iemand die zich af houdt van het wereldse leven) is gierig. En jouw aanbidder doet tekort (in het verrichten van goede daden).”

[71] ‘Abdullaah ons verhaalde, zeggende: Abu Khaithama ons had overgeleverd, zeggende: ‘Abd-ul-Hameed ibn ‘Abd-ir-Rahmaan Abu Yahyaa leverde ons over, zeggende: al-A’amash leverde ons over van Ibrahiem van ‘Alqamah dat hij heeft gezegd:

“Herinner elkaar de h’adieth, want voorzeker het voortbestaan hangt af van het noemen ervan.”

[72] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn Fudayl leverde ons over, zeggende: Yazeed ibn Abee Ziyaad leverde ons over van ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Abee Laylaa dat hij heeft gezegd:

“Het doen opleven van de h’adieth ligt in het verhalen en citeren ervan. Herinner er elkaar dus over.” Hierop zei ‘Abdullaah ibn Shaddaad: “Moge Allaah jou genadig zijn! Hoeveel h’adieth waar ik in mijn hart van hield (en onthield), zijn er wel niet gestorven (doordat ze niet herhaald werden)?”

[73] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn Fudayl leverde ons over van al-A’amash van Isma’eel ibn Rajaa dat hij heeft gezegd:

“We waren gewoon de kinderen bij elkaar te verzamelen en h’adieth aan hen te verhalen.”

[74] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn Fudayl leverde ons over van ‘Ataa van Abu al-Bakhtiree dat Hudhaifah [ibn al-Yamaan] (radyAllaahu ‘anhu) heeft gezegd:

“Mijn metgezellen waren gewoon het goede te leren, terwijl ik gewoon was het slechte te leren.” Er werd tegen hem gezegd: “Wat deed jou tot zoiets overgaan?” Hij zei: “Voorzeker, degene die de slechte plaats leert kennen, vermijdt het.”

[75] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Mahdee leverde ons over, zeggende: Moosaa ibn ‘Ullay leverde ons over van zijn vader, dat hij heeft gezegd:

“Wanneer een man aan Zayd ibn Thaabit (radyAllaahu ‘anhu) een vraag stelde over een bepaalde zaak, zou hij zeggen: ‘Is dit voor de zaak van Allaah?’ Als de persoon dan ‘Ja’ zou zeggen, dan zou hij erover spreken. En als dat niet zo is, dan zou hij niet spreken.” [34]

16. Het vermijden van het beantwoorden van vragen over dingen die nooit gebeurd zijn

[76] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Mahdee leverde ons over van Sufyaan van ‘Abd-ul-Malik ibn Abjar van Ash-Sha’bee van Masrooq dat hij heeft gezegd:



“Ik ondervroeg ‘Ubai Bin Ka’ab (radyAllaahu ‘anhu) eens met betrekking tot een bepaalde zaak. Dus zei hij: ‘Heeft dit zich ooit in het verleden eerder voorgedaan?’ Ik zei: ‘Nee.’ Dus zei hij: ‘Dan wachten we totdat het zich voordoet. En wanneer het zich dan voor doet, zullen we ons ervoor inspannen (het doen van Ijtihaad) om ons oordeel erover te vellen.’” [35]

[77] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan leverde ons over, zeggende: Maalik leverde ons over van Az-Zuhree van Sahl ibn Sa’ad dat hij heeft gezegd:

“De Boodschapper van Allaah schuwde ondervragingen over (fiqh) zaken en hij zou ze afweren.” [36]

[78] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan leverde ons over, zeggende: Sufyaan leverde ons over van Zubaid dat hij heeft gezegd:

“Nooit vroeg ik Ibrahiem (An-Nakha’ee) over iets of ik zag tekenen van ongenoegen in hem.”

[79] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Hushaim leverde ons over, zeggende: Hajaaj leverde ons over van ‘Ataa en ibn Abee Laylaa van ‘Ataa dat hij heeft gezegd:



“We waren gewoon Jaabir ibn ‘Abdillaah (radyAllaahu ‘anhu ) te vergezellen, en hij verhaade ah’adieth aan ons. Wanneer we zijn gezelschap zouden verlaten, brachten we onszelf in herinnering van zijn h’adieth, en Abu Az-Zubair was de beste van ons in het onthouden van h’adieth.”

[80] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Qaaboos ibn Abee Dhidooraan dat hij heeft gezegd:

“Op een dag in de morgenstond baden we Fajr achter Abu Dhidooraan. We waren allemaal jong op de mu’adhdhin na, die een oudere man was. Na het doen van de tasleem, schoof hij dichterbij ons aan en begon de jongeren vragen te stellen: ‘Wie zijn jullie?’ ‘Wie zijn jullie?’ Wanneer hij klaar was ze te ondervragen, zei hij: ‘Voorzeker, er is geen Profeet gezonden of het betrof een jongeman. En de kennis werd aan niemand gegeven beter dan een jongeman.’”

[81] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Sufyaan ibn ‘Uyainah leverde ons over van Zayd ibn Aslam van ‘Ataa ibn Yasaar dat hij heeft gezegd:

“Geen ding wordt er geplaatst in een andere ding dat mooier is dan wanneer zachtaardigheid geplaatst wordt in kennis.”

[82] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Suhayl van zijn vader op gezag van Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) dat hij de gewoonte had te zeggen:

“Schuif dichterbij O stam van Farrookh![37] Want voorwaar, als de kennis naar beneden hing vanuit de hemel, zou er iemand uit jullie midden zijn die het zeker zou grijpen.”

[83] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Mahdee leverde ons over, zeggende: Moosaa ibn ‘Ullay leverde ons over van zijn vader, dat hij heeft gezegd:

“Wanneer Abu Hurairah Abu Saalih[38] aankeek, zou hij zeggen: ‘Je zou niet denken dat deze man van de stam van ‘Abd Manaaf is.’”

[84] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Yahyaa ibn Yamaan leverde ons over van al-A’amash van Abu Saalih dat hij heeft gezegd:

“Ik wenste niets van dit wereldse leven dan twee witte omkledingen, waarmee ik zou zitten in de gezelschap van Abu Hurairah.”

17. Tafsir van de ayah: “Weest standvastig in de gerechtigheid als getuigen voor Allaah”

[85] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over, zeggende: Qaaboos leverde ons over van zijn vader op gezag van ibn ‘Abbaas, dat hij over de ayah van Allaah heeft gezegd:



“Jullie die geloven! Weest standvastig in de gerechtigheid als getuigen voor Allaah, al is het tegen jullie zelf of de ouders of de verwanten. Of het nu om een rijke of een arme gaat. Allaah is voor beiden een betere beschermer (dan jou). Volgt dus niet de begeerten (in jullie harten) om niet rechtvaardig te zijn en als jullie je getuigenis verdraaien of jullie afwenden, dan is Allaah welingelicht over wat jullie doen.” Soerat an-Nisaa-e [4:135]

“(Het betekent) Twee mannen die tegenover de rechter zitten en dat de hardvochtig- en meedogenloosheid van de rechter gericht zal zijn aan één van de twee mannen, los van de ander.”

[86] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Qaaboos op gezag van ibn ‘Abbaas (radyAllaahu ‘anhu) dat hij heeft gezegd:
“In gesprek met zijn Heer, zei Moosaa: ‘Mijn Heer, wie van Uw dienaren is het meest geliefd bij U. Hij zei: ‘Degene die Mij het meest gedenkt.’ Toen vroeg hij: ‘Mijn Heer, wie van Uw dienaren is de meest wijze?’ Hij zei: ‘Degene die zichzelf berecht op dezelfde manier als dat hij anderen berecht.’ Vervolgens zei hij: ‘Mijn Heer, wie van Uw dienaren is de rijkste?’ Hij zei: ‘Degene die tevreden is met wat Ik hem gegeven heb.’”

[87] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ibn ‘Uyainah leverde ons over van Ibraheem ibn Maisira van Taawoos dat hij heeft gezegd:

“Ibn ‘Abbaas (radyAllaahu ‘anhu) werd weleens een vraag gesteld over iets waarop hij zei: ‘Voorzeker, (het antwoord hierop) is te vinden in de eerste Goddelijke openbaringen (boeken).’”

[88] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Hafs ibn Ghayyaath leverde ons over, zeggende: ‘Aasim verhaalde ons over Abu ‘Uthmaan dat:

“Ik zei tegen hem: ‘Waarlijk, jij verhaald h’adieth aan ons. Soms verhaal je aan ons in dezelfde vorm en soms sluit je bepaalde delen uit.’ Aldus zei hij: ‘Neem hetgeen dat voor de eerste keer gehoord wordt.’”

[89] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abdullaah ibn Idrees leverde ons over, zeggende: Laith leverde ons over van ‘Adiyy ibn ‘Adiyy van As-Sanaabahee van Mu’aadh [ibn Jabal] (radyAllaahu ‘anhu) dat hij heeft gezegd:

“De zoon van Aadam zal het staan (voor Allaah) niet verlaten op de Dag des Oordeels totdat hij ondervraagd is over vier dingen: Over zijn leven en in welke omstandigheid hij deze verlaten heeft. Over zijn lichaam en voor welke dingen hij het heeft gebruikt. Over zijn bezit, waar hij het aan verdiend had. En over zijn kennis en wat hij daardoor gedaan had.” [39]

[90] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: al-Fadl ibn Dukain leverde ons over, zeggende: Sufyaan informeerde ons van Yahyaa ibn Sa’eed dat hij heeft gezegd: ik hoorde al-Qaasim ibn Muhammad zeggen:

“Dat het voor een man beter is zijn hele leven onwetend te zijn dan het vervaardigen van regelgeving (fataawaa) zonder kennnis.”

[91] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abdullaah ibn Numair leverde ons over van Hushaim ibn ‘Urwah van zijn vader, dat hij heeft gezegd:

“Er werd gezegd: ‘De meest teruggetrokken mensen bij een geleerde zijn de leden van zijn familie.’”

[92] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abdullaah ibn Numair leverde ons over van al-A’amash dat hij heeft gezegd:

“Mujaahid zei tegen mij: ‘Als ik in staat was om te lopen, zou ik zeker naar je toe komen.’”

[93] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Isma’eel leverde ons over van ibn ‘Awn dat hij heeft gezegd:

“Muhammad (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) verachtte het dat de h’adieth op de grond geschreven werd.” [40]

18. Zes metgezellen van de Profeet waarvan de kennis gezocht werd

[94] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Ibaad ibn al-’Awaam leverde ons over van Ash-Shaybaanee van Ash-Sha’bee dat hij heeft gezegd:



“Kennis werd van zes metgezellen van de Boodschapper van Allaah genomen. Echter, de kennis van ‘Oemar, ‘Abdullaah en Zayd leken op elkaar. En zij verkregen (kennis) van elkaar. En de kennis van ‘Alee, mijn vader en Abu Moosaa al-Ash’aree leken op elkaar. En zij verkregen (kennis) van elkaar.” Aldus zei ik (Ash-Shaybaanee) tegen hem: “Wat was al-Ash’aree voor deze individuen?” Hij zei: “Hij was één van de geleerden in Fiqh.”

19. Abu Sa’eed over het onthouden van h’adieth maar ze niet op te schrijven

[95] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Isma’eel ibn Ibrahiem leverde ons over van al-Juryaree van Abu Nadrah dat hij heeft gezegd:



“Ik zei tegen Abu Sa’eed: ‘Voorzeker, jij verhaalt prachtige h’adieth aan ons en waarlijk, wij vrezen dat we er iets aan toevoegen of er iets aan afkorten, is het daarom mogelijk dat je ze voor ons opschrijft?’ Hierop zei hij: ‘We zullen het nooit voor je uitschrijven noch zullen we ze gelijk stellen aan een Qor-aan, in plaats hiervan; leer ze van ons zoals wij ze onthouden hebben (van anderen).’”

20. De reden waarom Abu Hurairah zoveel h’adieth heeft verhaald

[96] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Sufyaan ibn ‘Uyainah leverde ons over van Az-Zuhree van al-A’araj dat hij heeft gezegd: ik hoorde Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) zeggen:



“Voorzeker, jij beweert dat Abu Hurairah veel ah’adieth van de Boodschapper van Allaah onthouden heeft. Ik zweer bij Allaah, ik was een arme man en ik diende de Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) om zo mijn buik te vullen (met voedsel). De Muhaajiroen waren betrokken bij hun handelsbetrekkingen op de marktplaatsen[41] en de Ansaar waren beladen met het aansturen van hun voorraden. Aldus zei Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam):

‘Eenieder die zijn gewaad uitspreid, zal dan nooit iets vergeten van wat hij van mij gehoord heeft.’

Dus spreidde ik mijn gewaad uit totdat hij klaar was met (overleveren van) zijn h’adieth en ik verzamelde het dan voor mezelf. En ik vergat niets meer na dat gehoord te hebben.’”

[97] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Mahdee leverde ons over van Hamaad ibn Zayd op gezag van Ayyoob dat hij heeft gezegd:

“Een man zei (eens) tegen Mutarrif: ‘Verlang je naar iets beters dan de Qor-aan?’ Dus zei hij: ‘Nee, maar we verlangen (wel) naar iemand die meer kennis heeft van de Qor-aan dan wij zelf.’”

21. Het verbod om de mensen te vermoeien door teveel gepraat

[98] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan leverde ons over, zeggende: Abu Khalda leverde ons over, zeggende: Ik hoorde Abu ‘Aliyya zeggen:



“Verhaal h’adieth aan de mensen naar gelang zij in staat zijn om het te kunnen dragen.” Ik zei: “Wat betekent de staat (waarin men verkeert) zodat zij het kunnen dragen?” Hij zei: “Zo lang zij erop gebrand zijn het te horen.”

[99] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan leverde ons over van Shu’ba van Abu Ishaaq dat hij heeft gezegd: ik hoorde Abu al-Ahwas zeggen: ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu) zei gewoonlijk:
“Verveel en vermoei de mensen niet (met teveel kennis).”

[100] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan leverde ons over, zeggende: Shareek[42] leverde ons over van Samaak op gezag van Jaabir ibn Samurah (radyAllaahu ‘anhu) dat hij zei:

“Wanneer we stopten als we de Profeet bereikt hadden, zou eenieder van ons zitten op de plek waar gestopt was.”

22. Classificatie van de h’adieth: ‘Hij verachtte het dat de mensen achter hem liepen’

[101] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan leverde ons over van Salmaan ibn al-Mugheerah van Thaabit op gezag van ‘Amr ibn Shu’ayb dat hij heeft gezegd:



“De Profeet verachtte het dat mensen achter hem liepen. Maar (hij had liever dat de mensen) aan zijn rechterkant en aan zijn linkerkant (liepen).” [43]

[102] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Mahdee leverde ons over van Zaa’idah van ‘Ataa ibn As-Saa’ib dat hij heeft gezegd:

“Abu ‘Abd-ir-Rahmaan verachtte het ondervraagd te worden terwijl hij aan het lopen was.”

[103] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan leverde ons over van ‘Abdullaah ibn al-Mubaarak van Riyaah ibn Zayd op gezag van een man op gezag van ibn Munbih, dat hij zei:

“Waarlijk er is buitensporigheid in (het zoeken van) kennis, net zoals er buitensporigheid zit in (het ophopen van) rijkdom.”

23. Verhalingen over het overleveren van h’adieth volgens hun betekenissen

[104] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Ma’in ibn ‘Isa leverde ons over, zeggende: Mu’awiyah ibn Saalih leverde ons over van al-’Alaa ibn al-Haarith van Mak-hool van Waa’ila dat hij heeft gezegd:



“Als wij h’adieth aan jou verhalen gebaseerd op hun betekenissen, dan is dat voldoende voor jou.”

[105] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Ma’in leverde ons over, zeggende: Mu’awiyah ibn Saalih leverde ons over van Rabee’ ibn Yazeed op gezag van Abu ad-Dardaa (radyAllaahu ‘anhu) dat hij zei:

“Wanneer er een h’adieth van de Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) overgeleverd werd, zei men (tegen zichzelf): ‘O Allaah, als het niet op deze manier is (overgeleverd), laat het er dan tenminste op lijken.’”

[106] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Ma’in leverde ons over, zeggende: Abu Uwais, de zoon van de oom van Maalik ibn Anas zei: ik hoorde Az-Zuhree zeggen:

“Als je de juiste betekenis (van de h’adieth) kunt krijgen, dan kan dat geen kwaad.”[44]

[107] Ibn Juraij overleverde: ‘Ataa informeerde me dat hij Abu Hurairah, terwijl hij vragen gesteld kreeg van de mensen, hoorde zeggen:

“Als het niet kwam door een ayah die geopenbaard was in Soerat al-Baqarah, had ik jullie van niets op de hoogte gesteld. Als Hij dit niet had gezegd: ‘Waarlijk zij die de duidelijke bewijzen en de leidraad die Wij hebben neergezonden verbergen, nadat Wij ze voor de mensen, in het Boek hebben duidelijk gemaakt, zij zijn degene die door Allaah en door de vervloekers worden vervloekt.’ [45] [46]

[108] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ibn Fudayl leverde ons over van zijn vader dat hij heeft gezegd:

“We waren gewoon met elkaar te zitten – ik zelf, ibn Shabrama, al-Haarith, al-’Aklee, al-Mugheerah en al-Qa’qaa’ ibn Yazeed – in de avond, (terwijl) we de (zaken van) Fiqh herhalen. Soms stonden we niet op om te vertrekken tot we de oproep tot het Fajr gebed hoorden.”

24. Ibn Mas’ood waarschuwt van tevoren: Veel sprekers, maar weinig geleerden op de ‘Laatste Dag’

[109] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van ‘Abdullaah ibn Yazeed (As-Sahbaanee) van Kumail ibn Ziyaad op gezag van ‘Abdullaah [ibn Mas’aad] dat hij heeft gezegd:



“Waarlijk, jullie bevinden je in een tijd met veel geleerden en weinig sprekers. En na jullie zal er een tijd komen met veel sprekers terwijl de geleerden gering zullen zijn.” [47]

[110] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-us-Salaam ibn Harb leverde ons over van Laith van Mujaahid dat hij heeft gezegd:

“Het is niet erg om in de avond op te blijven om de zaken van Fiqh te bespreken.”

[111] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van al-Hasan ibn ‘Amr en van Ibrahiem an-Nakha’ee dat hij heeft gezegd:

“Wie er ook een bepaalde onderdeel van kennis zoekt, ermee verlangend naar (het aangezicht van) Allaah, hem zal Allaah geven wat voldoende voor hem is.”

25. Verhalingen en commentaar over een paar van de Salaf die hun boeken uitwissen

[112] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Abu Yazeed al-Muraadee dat hij heeft gezegd:



“Toen de dood ‘Oebaida naderde[48], riep hij opdat zijn boeken naar hem gebracht werden, waarna hij ze (de inhoud ervan) wiste.”

[113] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van ‘Abd-ul-Malik ibn ‘Umair van ibn ‘Abdillaah dat hij heeft gezegd: ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] zei:

“Moge Allaah genade hebben met degene die een h’adieth van ons hoort en het dan exact overlevert zoals hij het gehoord had, want misschien dat degene die de h’adieth aan hem had verhaald, oplettender is dan degene die hoort (en dan de h’adieth verhaald). [49]

[114] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van ‘Abd-ul-Malik ibn ‘Umair van Rajaa ibn Haiwah op gezag van Abu ad-Dardaa (radyAllaahu ‘anhu), dat hij heeft gezegd:

“Kennis wordt verkregen door bestudering en volwassenheid wordt verkregen door de puberteit. En wie er ook streeft naar het (leren van het) goede, hij zal het krijgen en wie er ook het slechte vermijdt, hij zal ertegen beschermd worden.” [50]

[115] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over van Sufyaan van Abu Zia’raa van Abu al-Ahwas op gezag van ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu) dat hij heeft gezegd:

“Voorzeker, niemand is een geboren geleerde. Maar veeleer, is er alleen (de verkrijging van) kennis door bestudering.”

[116] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Abu Sinaan van Sahl al-Faraazee dat hij heeft gezegd: ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Streef om een geleerde of een student van kennis of een luisteraar (van h’adieth) te worden. En behoor niet tot de vierde categorie opdat je vernietigd bent.”

[117] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Yahyaa ibn Sa’eed leverde ons over van ‘Uthmaan ibn Ghayaath op gezag van Abu As-Saleel dat hij heeft gezegd:

“Wanneer iemand van de metgezellen van de Profeet (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) een h’adieth aan de mensen verhaalde, verzamelden zij zich in grote getallen om hem heen, waardoor hij op een huis moest klimmen en h’adieth (van daar vandaan) verhaalde.”

[118] Abu Khaithama verhaalde ons van Yahyaa ibn ‘Umair dat hij heeft gezegd: ik hoorde mijn vader van Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) verhalen dat hij heeft gezegd:

“Kennis zal opstijgen, onwetendheid zal verspreiden en al-Haraj zal toenemen.’ De mensen zeiden: ‘wat is al-Haraj?’ Hij zei: ‘oorlog.’” [51]

[119] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Rauh ibn ‘Ubaad leverde ons over, zeggende: Ar-Rabee’ leverde ons over van al-Hasan dat hij heeft gezegd:

“De beste soorten van kennis zijn war’ (vroomheid) en tafakkur (overdenking).”

[120] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn ‘Abdillaah al-Ansarie leverde ons over, zeggende: mijn vader[52] verhaalde aan mij van Thumaamah ibn ‘Abdillaah dat hij heeft gezegd:

“Anas (radyAllaahu ‘anhumaa) was gewoon tegen zijn zoon te zeggen: ‘O mijn zoon! Stel kennis veilig door te schrijven.’

26. Het wegrukken van Kennis komt door de dood van de geleerden

[121] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over van Hishaam ibn ‘Urwah van zijn vader van ‘Abdullaah ibn ‘Amr (radyAllaahu ‘anhu), dat hij heeft gezegd: De Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) zei:



Voorzeker, Allaah zal de kennis niet abrupt van de mensen wegnemen door het van de mensen weg te rukken. Maar veeleer, zal Hij de kennis wegnemen door de geleerden te doen sterven, tot op het punt dat er niet één geleerde overblijft. De mensen zullen (dan) onwetenden tot hun leiders aanstellen, waarop zij ondervraagd zullen worden en dan fatawa (regelgevingen) zullen geven zonder enige kennis. Met als gevolg dat zij zullen dwalen en anderen zullen doen dwalen.” [53]


[122] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Ya’qoob leverde ons over, zeggende: Ubay leverde ons over van Saalih dat hij heeft gezegd: ibn Shihaab zei, echter ‘Urwah verhaalde de h’adieth van Humraan die ene dag, hij zei:

“Een keer toen ‘Uthmaan zijn rituele wassing had gedaan, zei hij: ‘Ik zweer bij Allaah dat ik zeker een h’adieth aan jou zal verhalen. En als het niet als gevolg was van (het bestaan van) een ayah in het Boek van Allaah, dan had ik het niet aan jou verhaald. Voorzeker, ik hoorde de Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) zeggen: Geen persoon doet de rituele wassing en rond het af, en vervolgens het gebed verricht, of hij zal vergeven worden voor hetgeen (aan zonden) zich ertussen bevindt (vanaf de wassing) tot aan het gebed dat hij verricht.’ ‘Urwah zei dat dit de ayah was: Voorwaar, zij die de duidelijke bewijzen en de leidraad die Wij hebben neergezonden verbergen, nadat Wij ze aan de mensen in het boek hebben duidelijk gemaakt, dat zijn zij die door Allaah vervloekt zijn en door de vervloekers worden vervloekt.’ Soerat al-Baqarah [2:159] [54]

27. ‘Aasim ibn Damurah verbood de mensen achter Sa’eed ibn Jubair aan te lopen

[123] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Hajaaj ibn Muhammad leverde ons over van Shu’aba van al-Haitham

[55] op gezag van ‘Aasim ibn Damurah dat:



“Hij (‘Aasim) zag een groep mensen Sa’eed ibn Jubair volgen, waarop hij hen verbood dat te doen en hen zei: ‘Voorzeker, dit gebruik van jullie is een verlaging voor degene die achtervolgen en een fitnah voor degene die gevolgd wordt.’”

[124] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Hajaaj ibn Muhammad leverde ons over, zeggende: Yoenus leverde ons over van Abu Ishaaq[56] van al-Aghr op gezag van Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) dat hij heeft gezegd:

“Voorzeker Allaah en Zijn engelen sturen hun zegeningen over Abu Hurairah en zijn (groep) bij elkaar gekomen studenten.”

[125] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Isma’eel ibn Ibrahiem leverde ons over van Habeeb ibn Ash-Shaheed van ibn Taawoos[57] op gezag van zijn vader dat hij heeft gezegd: ‘Oemar (ibn al-Khattaab) zei:

“Waarlijk, we staan het niet toe dat we ondervraagd worden over datgene wat nooit kan gebeuren, want voorzeker, Allaah heeft ons al hetgeen uitgelegd dat gaat gebeuren.”

[126] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Mahdee leverde ons over van Mahdee ibn Maimoon van Gheelaan dat hij heeft gezegd:

“Ik zei eens tegen al-Hasan: ‘Als een man voortdurend h’adieth verhaalt zonder vermoeid te raken, zullen er dan toevoegingen en ontbrekingen in (de ah’adieth) voorkomen? Aldus zei hij: ‘Wie kan daaraan ontkomen?’” [58]

[127] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Isma’eel ibn ‘Abd-il-Kareem leverde ons over, zeggende: ‘Abd-us-Samad ibn Ma’qal verhaalde aan mij, zeggende: ik hoorde Wahb zeggen:

“De dwaze zal nooit tot de wijzen behoren noch zullen de overspelplegers ooit de koninkrijken van de hemelen betreden.”

[128] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Isma’eel ibn ‘Abd-il-Kareem leverde ons over, zeggende: ‘Abd-us-Samad ibn Ma’qal verhaalde aan mij, zeggende: ik hoorde Wahb zeggen:

“‘Ikrimah kwam aan in al-Janad[59], waarop Taawoos hem een mooi geschenk van zestig dinar cadeau deed. Vervolgens werd hem verteld: ‘wat zal deze dienaar (van Allaah) doen met zestig dinar?’ Dus zei hij: ‘zag je niet dat ik de kennis heb gekocht van ibn ‘Abbaas (radyAllaahu ‘anhu) voor ‘Abdullaah de zoon van Taawoos (zijn eigen zoon) voor zestig dinar?’”

[129] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan leverde ons over van Sufyaan van Naseer (ibn Da’alooq) dat hij heeft gezegd:

“Wanneer de mensen Rabee’ ibn Khaitham naderden (om hem vragen te stellen), zou hij zeggen: ‘ik zoek in Allaah bescherming tegen jouw kwaad.’”

28. ‘Alee in het ongewisse over het opgehevene van wat opgeheven is

[130] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over van Sufyaan van Abu Haseen van Abu ‘Abd-ir-Rahmaan dat hij heeft gezegd:
“Op een keer kwam ‘Alee langs een man die h’adieth verhaalde, aldus zei hij tegen hem: ‘ken je het opgehevene van wat opgeheven is?’ De man zei: ‘Nee.’ Aldus zei hij: ‘Je bent vervuild en vervuilt anderen.’” [60]

[131] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Qabeesa ibn ‘Aqbah leverde ons over, zeggende: Sufyaan ibn Sa’eed leverde ons over van Abu Hiseen dat hij heeft gezegd:

“Ik ging naar Ibrahiem met de bedoeling hem over een bepaalde zaak te vragen, toen zei hij: ‘Was er tussen mij en jou niemand anders dan mij, waaraan je het kon vragen?’”

[132] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Yazeed ibn Haaroon leverde ons over, zeggende: al-Mas’oodee leverde ons over van al-Qaasim ibn ‘Abd-ir-Rahmaan dat hij heeft gezegd: ‘Abdullaah [ibn Mas’ood] zei:

“Ik geloof waarachtig dat een man bepaalde kennis die hij kende vergeet door bepaalde zonden die hij begaan had.”

[133] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn ‘Abdillaah al-Ansaarie leverde ons over, zeggende: Muhammad ibn ‘Amr ibn ‘Alqamah leverde ons over, zeggende: Abu Salamah leverde ons over op gezag van ibn ‘Abbaas (radyAllaahu ‘anhu) dat hij heeft gezegd:

“Ik vond de meeste kennis van de boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) bij deze kleine groep van de Ansaar. Ik was gewoon een siësta bij de deur van één van hen te nemen en als ik dan hoopte op toestemming om binnen gelaten te worden, zou hij dat gedaan hebben. Echter, ik wenste door dat (buiten te blijven) te doen, hem te plezieren.” [61]

29. De Salaf over het verhalen van h’adieth volgens hun bewoordingen of betekenissen

[134] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn ‘Abdillaah leverde ons over, zeggende: ibn ‘Awn leverde ons over, zeggende:



“Al-Qaasim ibn Muhammad, ibn Sireen en Rajaa ibn Haiwah waren gewoon h’adieth te verhalen door ze volgens hun exacte bewoordingen mee te delen, terwijl al-Hasan, Ibrahiem en Ash-Sha’bee gewoon waren ze mee te delen met (alleen) hun betekenissen.”

30. Het vastleggen van de eerste delen van de h’adieth

[135] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn ‘Abdillaah leverde ons over, zeggende: ibn ‘Awn leverde ons over, zeggende:



“Ik begaf me in de aanwezigheid van Ibrahiem. Vervolgens begaf Hamaad[62] zich in zijn aanwezigheid, en begon hem vragen te stellen terwijl hij pagina’s bij zich had waarin de eerste delen van (verscheidene) a’hadieth vastgelegd stonden. Aldus zei hij (Ibrahiem): ‘wat is dat?’ Hij (Hamaad) zei: ‘Het zijn slechts atraaf (eerste paar woorden van verschillende a’hadieth).’ Aldus zei hij: ‘had ik het je niet verboden dit te doen?’”

[136] Op gezag[63] van Jareer die van Mansoor overleverde, van Ibrahiem (An-Nakha’ee) dat hij heeft gezegd:

“Het kan geen kwaad de eerste delen van de h’adieth vast te leggen (atraaf).”

[137] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Mu’aadh leverde ons over, zeggende: ‘Imraan leverde ons over van Abu Mujliz van Basheer ibn Naheek dat hij heeft gezegd:

“Ik was gewoon h’adieth over te nemen van Abu Hurairah. Toen ik besloot ze te rangschikken, bracht ik de overnames naar hem toe en vroeg hem: ‘heb ik dit van jou gehoord?’ En hij zou zeggen: ‘Ja.’”

[138] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Mu’aadh leverde ons over, zeggende: Ash’ath leverde ons over van al-Hasan dat hij heeft gezegd: De Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) zei:

“Het behoort tot oprechtheid dat een man kennis vergaart, er dan naar handelt, vervolgens het onderwijst.” al-Ash’ath zei: “Zie je niet dat hij (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) met kennis begon voor de (uiteindelijke) daad?”

[139] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Isma’eel ibn Ibrahiem leverde ons over van Ayyoob dat hij heeft gezegd: ik hoorde al-Qaasim ibn Muhammad zeggen:

“Voorzeker, (op een dag) zul je mij datgene vragen waar ik geen kennis van heb. Dus zweer ik bij Allaah dat als ik er kennis van heb, ik het niet zal verbergen noch zal ik het (voor anderen) toestaan het te verbergen.”

31. Verhalingen over het verbod op het verbergen van kennis

[140] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Muhammad ibn Mus’ab

[64] leverde ons over, zeggende: al-Awzaa’ee leverde ons over van Abu Katheer dat hij heeft gezegd: ik hoorde Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) zeggen:



“Voorzeker Abu Hurairah verbergt niet (zijn kennis) noch dicteert hij (opdat anderen het opschrijven).”

32. Classificatie van de h’adieth: ‘Er zijn twee soorten gulzige mensen…’

[141] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Laith

[65] van Mujaahid op gezag van ibn ‘Abbaas – Ik denk dat hij het verhief tot (een citaat van) de Profeet – dat hij heeft gezegd:



Er zijn twee soorten mensen die gulzig zijn, waarbij van beiden de gulzigheid niet tot een einde komt: degene die gulzig is met betrekking tot het zoeken van kennis. Zijn gulzigheid kent geen einde. En degene die gulzig is met betrekking tot het zoeken naar wereldse zaken. Zijn gulzigheid kent geen einde.”

[142] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Laith van ‘Ataa dat hij heeft gezegd: Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Wie kennis verbergt waarvan profijt verkregen wordt, zal onderdrukt worden door een beteugeling van vuur.” [66]

[143] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Laith van Yahyaa dat ‘Alee (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Zal ik jullie niet informeren over een ware faqeeh (iemand met begrip van de Godsdienst)? (Hij is) degene die de mensen niet tot wanhoop drijft van de genade van Allaah noch staat hij het toe dat een individu ongehoorzaam is aan Allaah noch verlaat hij de Qor-aan, zich naar iets anders wendden dan dat. Voorzeker, er zit niets goeds in iedere handeling van aanbidding zonder kennis. Noch zit er iets goeds in kennis zonder het te begrijpen. Noch zit er niets goeds in het lezen van de Qor-aan als het niet samen gaat met tadabbur (het nadenken over de betekenis).”

[144] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Laith van Mujaahid op gezag van ibn ‘Oemar (radyAllaahu ‘anhumaa) dat hij heeft gezegd:

“O mensen! Vraagt niet over datgene wat nooit kan gebeuren. Want voorwaar ‘Oemar (radyAllaahu ‘anhu) was gewoon degene te vervloeken die dingen vroeg die nooit konden gebeuren.”

[145] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Hushaim leverde ons over van [Isma’eel ibn] Saalim van Habeeb ibn Abee Thaabit dat hij heeft gezegd:
“Het is van de Soennah dat wanneer een man h’adieth overleverde aan de mensen, zij zich allemaal tot hem richten en niet één (van onder hen) zou zijn aandacht aan de ander schenken.”

33. Verhalingen over het toestaan/verbieden van het vastleggen van h’adieth

[146] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over van Abu Keeraan

[67] dat hij heeft gezegd: ik hoorde Ash-Sha’bee zeggen:



“Als je iets hoort, schrijf het dan op, zelfs als je het op een muur moet schrijven.”

[147] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over, zeggende: Ubay leverde ons over van ‘Abdullaah ibn Hanash dat hij heeft gezegd:

“Ik heb hen (mensen) inderdaad zien schrijven op hun palmbomen met (de) stelen (van de) rieten in de aanwezigheid van al-Baraa’ (radyAllaahu ‘anhu).”

[148] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over, zeggende: ‘Ikrimah ibn ‘Amaar leverde over van Yahyaa ibn Abee Katheer op gezag van ibn ‘Abbaas (radyAllaahu ‘anhu) dat hij zei:

“Waarborg kennis door te schrijven en te nemen van aantekeningen. Wie koopt er kennis van mij voor een dirham?”

[149] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over, zeggende: al-Mundhir ibn Tha’alaba verhaalde aan mij van ‘Ilbaa[68] dat hij heeft gezegd: ‘Alee (radyAllaahu ‘anhu) zei:

“Wie koopt er kennis van mij voor een dirham?” Abu Khaithama zei: “Hier bedoelt hij mee: “Koop een stukje papier zodat kennis erop geschreven kan worden.”

[150] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over van ibn ‘Awn op gezag van Muhammad (ibn Sireen) dat hij heeft gezegd:

“Ik vroeg ‘Oebaida: ‘Zal ik alles opschrijven wat ik hoor?’ Hij zei: ‘Nee.’ Ik zei: ‘Als ik aantekeningen vind, zal ik ze dan lezen?’ Hij zei: ‘Nee.’”

[151] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over van Shareek dat hij heeft gezegd:

“Ik hoorde een Shaikh (en vervolgens beschreef ik hem, waarop ze mij vertelden dat het Abu Damurah[69] is) zeggen: ‘ik zag Hamaad schrijven in de aanwezigheid van Ibrahiem die een overkleed aan had uit Anbijaan en zei: ‘Bij Allaah, we verlangen niet naar het wereldse leven hierdoor (overkleed).’”

[152] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over, zeggende: al-Hakam ibn ‘Atiyyah leverde ons over, zeggende: (Muhammad) ibn Sireen zei:

“Zij waren van mening dat de Kinderen van Israël alleen maar misleid waren vanwege de geschriften die aan hen doorgegeven waren.”

[153] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over van Talha ibn Yahyaa op gezag van Abu Burdah dat hij heeft gezegd:

“Ik schreef een boek onder het gezag van mijn vader van wat hij aan mij bekend had gemaakt (hij schreef een boek van h’adieth die hij van zijn vader overgeleverd had gekregen). Aldus vroeg hij om een wasbak, plaatste mijn boeken erin en waste ze (de inhoud werd gewist).”

34. Abu Hurairah staat een geschreven boek met h’adieth die op zijn gezag is overgeleverd toe

[154] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Wakee’ leverde ons over van ‘Imraan ibn Hudair

[70] van Abu Mujliz op gezag van Basheer ibn Naheek dat hij heeft gezegd:



“Ik stelde een collectie (van h’adieth) op van Abu Hurairah. Wanneer ik hem wilde verlaten, zei ik: ‘O Abu Hurairah! Ik heb een boek (van h’adieth) samengesteld van jou, zal ik ze dus op jouw gezag verhalen?.’ Hij zei: ‘Ja, verhaal op mijn gezag.’”

[155] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Mugheerah van Ibrahiem dat hij heeft gezegd: ‘Abdullaah (ibn Mas’ood) zei:

“Voorzeker, je zult nooit het goede verlaten zo lang de kennis bij de ouderen blijft. Want wanneer de kennis bij de jeugd is, zullen degenen die ouder zijn, het uit trots verwerpen te leren van de jeugd.”

[156] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: al-Fadl ibn Dukeen leverde ons over, zeggende: al-A’amash leverde ons over van Ibrahiem op gezag van ‘Alqamah dat hij heeft gezegd:

“Van alles wat ik te horen kreeg in mijn jeugd, is het (nu) alsof ik ernaar kijk op een geschreven stukje of een vel papier.”

[157] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan ibn Mahdee leverde ons over van ‘Abd-ul-’Azeez ibn Abee Rawwaad op gezag van ‘Abdullaah ibn ‘Ubaid[71] dat hij heeft gezegd:

“Kennis is het doel van de gelovige. Iedere keer wanneer hij er een bepaalde deel van verwerft, omarmt en behoudt hij het, en zoekt (dan) naar een ander doel.”

35. De verachting van de Salaf wanneer de mensen achter hen lopen

[158] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Mansoor van Ibrahiem (An-Nakha’ee) dat hij heeft gezegd:



“Zij (de Salaf) haatten het dat de mensen achter hen zouden lopen.”

[159] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Mansoor van Ibrahiem (An-Nakha’ee) dat hij heeft gezegd:

“Zij (de metgezellen) zouden bij elkaar komen en elkaar kennis en goedheid in herinnering doen brengen. Vervolgens verlaten ze elkaar. En ze zouden niet om vergiffenis van elkaar vragen (vanwege het vertrek) noch zouden zij zeggen: ‘O die en die persoon, doe du’aa (een smeebbede) voor mij.’” [72]

[160] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ur-Rahmaan leverde ons over van Sufyaan van Mansoor van Ibrahiem (An-Nakha’ee) dat hij heeft gezegd:

“Zij (de metgezellen) waren gewoon de vastlegging (van h’adieth) te verachten [in tegenstelling tot het onthouden].”

[161] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Mansoor op gezag van Ibrahiem dat hij heeft gezegd:

“Het kan geen kwaad de eerste delen van de h’adieth (atraaf) vast te leggen.”

36. Classificatie van de h’adieth: ‘Het voorbeeld van iemand die kennis heeft vergaard…’

[162] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: al-Hasan ibn Moosaa leverde ons over, zeggende: ibn Lahee’ah leverde ons over, zeggende: Darraaj leverde ons over van ibn Hajeerah op gezag van Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) dat hij heeft gezegd: ik hoorde de Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) zeggen:



Het voorbeeld van iemand die kennis heeft vergaard maar er niet over spreekt, is als het voorbeeld van een man die van Allaah rijkdom heeft gekregen, maar er niet van uit geeft.” [73]

[163] Abu Khaithama ons verhaalde, zeggende: Jareer leverde ons over van Mugheerah van Ibrahiem op gezag van ‘Alqamah, dat hij heeft gezegd:

“Ga op zoek naar gesprekken (lezingen) over h’adieth voordat het verdwijnt.”

*Hier eindigen de ah’adieth van Abu Khaithama, alle lof behoort toe aan Allaah.

[164] Abu Hafs Ibrahiem al-Kitaanee al-Muqree[74] verhaalde aan jou, zeggende: ‘Abdullaah ibn Muhammad ibn ‘Abd-il-’Azeez al-Baghawee leverde ons over, zeggende: Muhammad Khalf ibn Hushaim al-Bazaar leverde ons over van Mansoor ibn Abee Mazaahim en Muhammad ibn Sulaimaan al-Asadee dat zij zeiden: Maalik ibn Anas leverde ons over van Az-Zuhree op gezag van Anas (radyAllaahu ‘anhumaa) dat hij heeft gezegd:

“De Profeet (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) ging Makkah binnen terwijl hij een helm op zijn hoofd droeg. Toen hij het af deed, werd er tegen hem gezegd: ‘Het is ibn Khatal[75] en hij hangt aan één van de doeken van de Ka’bah.’ Dus zei hij (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam): ‘Dood hem.’” [76]

[165] ‘Abdullaah [Al-Baghawee] ons verhaalde, zeggende: Abu Nasr At-Tamaar[77] leverde ons over, zeggende: Hamaad ibn Salamah leverde ons over van Qataadah op gezag van Anas (radyAllaahu ‘anhu) dat hij heeft gezegd:

“De Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) was gewoon te zeggen: O Allaah voorzeler, ik zoek mijn toevlucht in U tegen kennis waar geen voordeel in zit, een daad die niet opstijgt (naar U, niet geaccepteerd), een hart dat niet vreest en een smeekbede die niet verhoort wordt.’

[166] ‘Abdullaah [Al-Baghawee] ons verhaalde, zeggende: ‘Abd-ul-A’alaa ibn Hamaad an-Nursee leverde ons over, zeggende: Hamaad ibn Salamah leverde ons over van Abu ‘Aasim ibn Bahdala van Abu Saalih op gezag van ‘Aa’ishah (radyAllaahu ‘anhaa) dat zij zei:

“De Profeet (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) was gewoon er op uit te gaan voor het Fajr gebed, terwijl zijn hoofd (haar) nog na druppelde van (de grote wassing) seksuele gemeenschap, en geen natte droom. Vervolgens zou hij (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) vasten.” [78]

[167] ‘Abdullaah [Al-Baghawee] ons verhaalde, zeggende: Suraij ibn Yoenus leverde ons over, zeggende: Hushaim leverde ons over, zeggende: Humayd leverde ons over van Anas [ibn Maalik] (radyAllaahu ‘anhumaa) dat hij heeft gezegd:

De Profeet (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) zei: Geen van jullie behoort naar de dood te verlangen, want voorzeker, eenieder van jullie neemt niet met de dag toe dan in het goede.” [79]

[168] ‘Abdullaah [Al-Baghawee] ons verhaalde, zeggende: Abu ‘Imraan al-Warakaanee[80] leverde ons over, zeggende: Sa’eed ibn Maisira al-Bakree leverde ons over van Anas ibn Maalik (radyAllaahu ‘anhu) dat hij heeft gezegd:

“Toen de Profeet (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) aan het begrafenissen gebed (janaazah) deelnam, zou hij de takbeer (Allaahu Akbar) vier maal omroepen.”


** Hier eindigen de ah’adieth, alle lof behoort toe aan Allaah. En moge de vrede en zegeningen met Zijn Profeet Muhammad en zijn hele familie zijn.


[1] Dit is een verwijzing naar een stad die vlakbij Khorasaan ligt, genaamd Nasaa. De mensen daar vandaan noemden zich ook wel “Nasawee”.

[2] Voetnoot van de vertaler: Daarbij zijn zoon Aboe Bakr, Ahmad bin Abee Khaithama, moge Allaah genade met hem hebben. Hij kwam uit Bagdad. Hij schreef het boek at-Taareekh-ul-Kabeer. Ad-Daraqutnie zei over hem: “Hij was betrouwbaar en vertrouwenswaardig.” Al-Khateeb al-Baghdaadie zei: “Hij was een betrouwbare geleerde, een accurate Haafidh, op de hoogte van de geschiedenis van mensen en de verhalingen van poëzie. Hij studeerde hadith onder Ahmad bin Hanbal en Ibn Ma’een. Hij overleed in de maand Jumaadal-Oelaa, 289H op een leeftijd van 94 jaar.

[3] Tareekh Baghdaad (8/482)

[4] Jaami' Bayaan al-'Ilmi wa Fadlihi (pag. 10) [Ingekort en gecheckt door Az-Zuhairee.]

[5] Mukhtasar Minhaaj-ul-Qaasideen (pag. 9)

[6] Deze overlevering is als authentiek toegeschreven aan de Profeet (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam), al-Boekhaarie en Moesliem leverden het over van Mu'awiyah (radyAllaahu ‘anhu).

[7] Deze h’adieth is te vinden in Sunan at-Tirmidie en andere verzamelingen, en hij (at-Tirmidie) verklaarde het authentiek. Sommigen van de overleveraars beschouwen het als een vertelling van alleen een metgezel, terwijl anderen het verheffen tot een vertelling van de Profeet (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam). Hiervoor geldt de regel dat het marfoo’ (opgewaardeerd tot een vertelling van de Profeet) is, zonder enige twijfel. Dit is het geval omdat een dergelijke uitlating niet gezegd is volgens iemands mening of visie, zoals verklaard is door ibn ‘Abd-il-Barr in Jaami’ Bayaan-ul-’Ilmi wa Fadlihi (1/32-33).

[8] Deze overlevering is als authentiek toegeschreven aan de Profeet (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam). At-Tabaranie leverde het over in al-Awsat van de h’adieth van Jaabir (radyAllaahu ‘anhu) en at-Tirmidie, van de h’adieth van Abu Umaamah (radyAllaahu ‘anhu) en hij zei dat het saheeh was.

[9] Noot van de vertaler: Dit advies wil zeggen dat er eerst kennis vergaart dient te worden alvorens er een leiderschapsfunctie bekleed wordt, daar wanneer iemand zo’n functie bekleed, het moeilijk wordt om kennis te zoeken door de tijd en inspanning die nodig is voor die positie. En ook, wanneer iemand een leiderschapsfunctie bekleedt, zonder enige twijfel, zal hij (dan) kennis nodig hebben voor de juiste beslissingen.

[10] De keten van deze vertelling is jayyid (goed). Het is ook vastg esteld in marfoo’ vorm. Ahmad en At-Tabaranie leverden het over vanuit twee lijnen op gezag van Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu). De auteur (Abu Khaithama) heeft één van deze twee overgeleverd, zoals later langs zal komen onder nummer 162. Ibn ‘Abd-il-Barr heeft het ook overgeleverd van de h’adieth van ibn ‘Oemar (radyAllaahu ‘anhu).

[11] Deze uitlating is vastgesteld in marfoo’ vorm als een gezegde van de profeet (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam). At-Tabaranie leverde het over op gezag van ibn ‘Oemar en Hudhaifah (radyAllaahu ‘anhum). Al-Mundhiree verklaarde zijn keten als hasan. Al-Haakim leverde het over van Sa’ad ibn Abee Waqqaas (radyAllaahu ‘anhu) en hij evenals Adh-Dhahabee verklaarden het authentiek.

[12] Zijn keten van overlevering is jayyid (goed) in mawqoof vorm (i.e. een uitlating van een Metgezel). Ook is het authentiek toegeschreven aan de profeet (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) van de h’adieth van Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu). Moesliem en anderen hebben het overgeleverd en het verschijnt later in dit boek onder nummer 25.

[13] Ad-Dareer is de bijnaam van Muhammad ibn Khaazim, Abu Mu’awiyah. Moesliem overleverde deze h’adieth vanuit deze lijn van overleveraars (18/71-72), in marfoo’ vorm. Daarna leverde hij het over vanuit verschillende lijnen op gezag van al-A’amash.

[14] Zijn keten van overlevering is munqata’ (gebroken), daar Yahyaa ibn Ja’ada nooit ‘Oemar ibn al-Khattaab ontmoet heeft. In feite wordt er zelfs voorgehouden dat hij nooit ibn Mas’ood is tegengekomen, en hij stierf tien jaar na de dood van ‘Oemar.

Je moet weten dat er een oude onenigeheid onder de Salaf was met betrekking tot het opnemen van de profetische h’adieth. Onder hen waren er die het verboden en onder hen waren er die het toestonden. Er volgen in dit boek vele vertellingen die betrekking hebben op beide van deze kanten. Toen veranderde de kwestie in het voordeel van de toelaatbaarheid van het schrijven van de h’adieth – veeleer dan wat in het voordeel staat voor de verplichting ervan. En dit is gebaseerd op het bevel van de profeet die in meer dan één h’adieth genoemd wordt, zoals zijn gezegde: “Schrijf voor Abu Shaah.” Al-Boekhaarie leverde deze h’adieth over.

En van de zaken die welbekend zijn is dat het de h’adieth is die de uitleg bevat voor de algemene aspecten van de Qor-aan evenals de gedetailleerde aspecten van zijn regels. En als het niet vanwege de h’adieth was, zouden wij geen benul hebben van hoe we het gebed moeten verrichten, het vasten ondergaan, evenals de volbrenging van de andere pilaren en handelingen van aanbidding, op de manier die Allaah voor ons bepaald heeft. En alles wat essentieel is om een verplichte zaak te volbrengen, wordt vanzelf verplicht. Voorzeker, mensen van deze tijd zijn (ver) afgedwaald doordat zij geloven dat de Qoraan genoeg is ten kostte van de h’adieth. Dit ondanks Allaah’s uitspraak: “..En wij hebben ook tot jou (O Muhammad sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) de Dhikr (de vermaning en het advies [i.e. de Qor-aan]) neergezonden, opdat jij de mensen duidelijk maakt wat naar hen is neergezonden…” Soerat an-Nah’l [16:44] Aldus informeert Allaah ons dat er iets is dat is uitgelegd, wat de Qor-aan is, en iets dat uitlegt, wat de Boodschapper (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) en zijn h’adieth is. Bovendien, zijn (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) uitspraak in de authentieke en beroemde h’adieth: Voorzeker, mij is de Qor-aan gegeven en iets dat daaraan gelijk is bevestigd dit.

[15] Dit verwijst naar de brieven die de Boodschapper van Allaah (sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) gewoon was te schrijven naar bepaalde individuen en naar bepaalde stammen. Zie Zaad al-Ma’aad (1/30). Deze vertelling over ibn ‘Abbaas (radyAllaahu ‘anhu) heeft een authentieke keten.

[16] Hij is ‘Uqbah ibn ‘Aamir en hij reisde om Maslama ibn Mukhallid te zien, die aan de macht was in Egypte (toentertijd) zoals voorkomt in de Musnad (4/104).

[17] Zijn keten van overlevering is saheeh (authentiek). Moesliem leverde het over in zijn Saheeh (2/95).

[18] Soerat an-Nisaa-e [4:37]

[19] Hij is ibn Abee Saleem en het is da’eef (zwak).

[20] Betekenis: Een zin, ongeacht of dat het uit het Boek of uit de Soennah komt. Het volgende wordt aangehaald in an-Nihaayah: “Wat er bedoeld wordt met het woord ayah in de Qor-aan is een verzameling van letters en woorden. Dit is afgeleid van wat de mensen zeggen: ‘De mensen zij vertrokken met hun ayaat’, wat betekent dat zij weg zijn gegaan met al hun bezittingen, niets achterlatend. Het woord ayah in iedere andere context betekent ‘teken’.” Sommigen zeiden bij het uitleggen van deze h’adieth: “Het betekent een teken, als een gebaar of een overdracht.” Dit betekent dat als hetgeen overgebracht wordt in de vorm van een handeling of een gebaar voorkomt, met de hand of de vinger, dan is het waarlijk om het op dezelfde manier over te brengen voor de instandhouding van de Sharee’ah. De h’adieth heeft een saheeh keten van overlevering. Al-Boekhaarie leverde het over via een andere lijn, op gezag van al-Awzaa’ee.

[21] Zijn keten van overlevering is saheeh van Masrooq. En hij is ibn al-Ajda’, een Taabi’ee (Tweede generatie van Moslims), een Faqeeh (een geleerde die bekwaam is in het maken van wetten), een ‘Aabid (toegewijde aanbidder). Hij stierf in het jaar 62H. En hij werd voorheen genoemd in een andere keten, die met hem in verband staat onder nummer 15.

[22] Hij is ibn Mas’ood radyAllaahu ‘anhu. En de keten van overlevering naar hem is saheeh volgens de maatstaven van de twee Shaikhs (al-Boekhaarie en Moesliem). Al-Haakim leverde het (3/537) van een andere pad over aan al-A’amash zonder de uitspraak: "De beste uitlegger…" en hij (rahimahullaah) verklaarde het authentiek op grond van hun beide maatstaven. Adh-Dhahabee was het eens met hem.

[23] Zijn keten van overlevering is munqata’ (gebroken) omdat Saalim ibn Abee al-Ja’ad nooit Abu ad-Dardaa (radyAllaahu ‘anhu) heeft ontmoet. Het is ook onder zijn gezag overgeleverd volgens een andere lijn van overleveraars in marfoo’ vorm. Echter, zijn keten is ook da’eef (zwak).

[24] Het is een h’adieth saheeh. Zijn overleveraars zijn allemaal betrouwbaar daar zij vertellers zijn naar de maatstaven van de twee Shaikhs (al-Boekhaarie en Moesliem). Ahmad en ibn Maajah hebben dit overgeleverd van Wakee’ die aan hem verwant is (ibn Umm Lubaid), terwijl al-Haakim en Ahmad het hebben overgeleverd volgens de lijn van overlevering van ‘Amr ibn Murrah: “Ik hoorde Saalim ibn Abee al-Ja’ad zeggen” op zijn (ibn Umm Lubaid) gezag. Al-Haakim verklaarde het authentiek en zei dat er twee andere lijnen van overlevering naar hen leiden, de eerste die op gezag is van ‘Awf ibn Maalik (radyAllaahu ‘anhu) en overgeleverd is door al-Khateeb al-Baghdaadee in zijn boek al-Iqtidaa (no. 90). De andere was overgelverd op gezag van Abu ad-Dardaa (radyAllaahu ‘anhu). Adh-Dhahabee verklaarde de ketens van allebij als saheeh.

[25] De keten van deze overlevering is saheeh. Met Ibrahiem wordt hier Yazeed an-Nakha’ee bedoeld. Hoewel hij ‘Abdullaah nooit heeft ontmoet, hij is ibn Mas’ood (radyAllaahu ‘anhu), nochthans is het authentiek van hem overgeleverd dat hij heeft gezegd: “Wanneer ik een h’adieth aan jou verhaal op gezag van een man, op gezag van ‘Abdullaah, dan betekent dat ik het hoorde (van die persoon). En als ik zeg, ‘Abdullaah zei…’ (zonder de verteller te noemen), dan is het van iemand die verslag geeft op gezag van ‘Abdullaah.”

[26] Hij is Abu Zur’ah ibn ‘Amr ibn Jareer ibn ‘Abdillaah al-Bajlee al-Koofee. Er is verschil van mening betreffende zijn naam. Hij was een Taabi’ee (Tweede generatie Moslims), betrouwbaar en de samenstellers van de zes verzmalingen gaan af op zijn verhalingen.

[27] Zijn keten van overlevering in mawqoof vorm (beëindigd op het niveau alszijnde een citaat van een metgezel en niet van de profeet) na ‘Ubaid ibn ‘Umair is saheeh. Al-Bazaar en At-Tabaraanee hebben het ook overgeleverd van de h’adieth van ibn Mas’ood in marfoo’ vorm (opgeheven tot een citaat van de profeet), met een keten van overlevering waarin geen mankement zit, volgens al-Mundhiree.
Ik zeg: Later, werd het mij duidelijk dat er in feite wel een mankement in zit. Adh-Dhahabee heeft ertoe betuigt, zoals ik het heb uitgelegd in al-Ah’adieth ad-Da’eefah (no. 5032).

[28] De keten van overlevering is authentiek. ‘Abdullaah verwijst hier naar ibn Mas’ood (radyAllaahu ‘anhu).

[29] Zijn keten van overlevering is saheeh (authentiek), evenals de daarop volgende.

[30] Zijn keten is saheeh en Mas’ood ibn Maalik is Abu Razeen al-Asadee, een Taabi’ee die betrouwbaar was en waarheidsgetrouw.

[31] Hij is ibn Abee Saleem en hij is da’eef (zwak) zoals eerder vermeld staat.

[32] Hij is al-Hasan al-Basree, de oprechte Taabi’ee.

[33] Noot van de vertaler: Een Mujtahid is een geleerde die een hoog niveau van kennis bereikt heeft, waardoor hij in staat is om (Godsdienst gerelateerde) meningen te vormen en fataawaa (wetgeving) te vervaardigen, zonder het te baseren op de geleerden voor hem. Zij kunnen wetgeving vervaardigen voor zaken die niet nadrukkelijk voorkomen in de Qor-aan en de Soennah, en Allaah weet ‘t het best.

[34] Zijn keten van overlevering is saheeh, volgens de maatstaven van Moesliem.

[35] Zijn keten is saheeh, net zoals de voorafgaande.

[36] Zijn keten van overlevering is saheeh volgens de maatstaven van de twee Shaikhs (al-Boekhaarie en Moesliem). Zij hebben het beide overgeleverd op gezag van (Imaam) Maalik en het is gevonden in al-Muwatta (2/56/34) in een h’adieth.

[37] Hier wordt er verwezen naar niet-Arabieren. De keten van overlevering is volgens de maatstaven van Moesliem. Echter, het is in mawqoof vorm. Het is vanuit drie verschillende lijnen in marfoo’ overgeleverd op gezag van Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) zonder het noemen van ‘de stam van Farrookh’ en met de woorden: “...een groep mensen uit Perzië zouden het zeker grijpen.” Deze overleveringen zijn gebracht door Abu Nu’aim in Akhbaar Asbahaan (1/5) maar in allemaal zitten er mankementen. Een daarvan is gevonden in (de Saheeh van) ibn Hibbaan (no. 2309). En hetgeen authentiek bevonden wordt is wat in de volgende woorden naar voren komt: Als Eemaan (Geloof) naar beneden hing vanuit de hemel, zouden er wat mensen zijn uit Perzië die het zeker zouden grijpen. Al-Boekhaarie en Moesliem hebben dit overgeleverd.

[38] Zijn naam is Dhakwaan As-Samaan Az-Ziyaat al-Madanee. Hij was de voogd van Juwairiyah Bint al-Ahmas al-Ghatfaanee. En hij was de vader van Suhayl, degene die genoemd wordt in de vorige keten van overleveraars. Abu Saalih stierf in het jaar 101H.

[39] Deze h’adieth is mawqoof en in zijn keten zit Laith ibn Abee Saleem, die da’eef (zwak) is. Anderen hebben het overgeleverd van ‘Adiyy ibn ‘Adiyy in marfoo’ vorm. Ibn ‘Asaakir (10/28/2) leverde het over, net zoals al-Khateeb al-Baghdaadee in Iqtidaa-ul-’Ilm (no. 2). Het heeft een ondersteunend bewijs (in een h’adieth overgeleverd) op gezag van Abu Burzah in marfoo’ vorm. At-Tirmidie had deze overgeleverd en verklaarde het authentiek. Ad-Daarimie heeft het ook overgeleverd evenals Abu Ya’laa in zijn Musnad (2/353) met een authentieke keten van overlevering. Ook al-Khateeb leverde het over in zijn boek Iqtidaa-ul-’Ilm onder (no. 1).

[40] De originele bron van deze h’adieth is in mawqoof vorm en niet marfoo’. Sommige mensen hebben het genoemd op gezag van Ka’ab al-Ahbaar (radyAllaahu ‘anhu), zeggende dat het in de Torah gevonden is. En sommige leugenaars en zwakke overleveraars hebben het verheven naar het niveau alszijnde een citaat van Abu ad-Dardaa en Jaabir (radyAllaahu ‘anhum).
Zie al-Laalee al-Masnoo’ah van As-Suyootee en Silsilat-ul-Ah’adieth ad-Da’eefah (no. 2750).

[41] Weet dat er in deze omschrijving van de Muhaajireen, en ook in deze omschrijving van de Ansaar, er geen sprake is van vervloeking of kleinering van hen, zoals velen van de schrijvers uit deze tijd die Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) lasteren zonder daar een geldige reden voor te hebben. Dit gaat ook op voor hen die zijn vertellingen op een tegengestelde manier begrijpen dan wat hij bedoelde. Voorzeker, het verrichten van een handeling ten behoeve van het zoeken van halaal is van de Weg van Allaah, zoals authentiek is overgeleverd in sommige ah’adieth. En Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) was zich hiervan bewust, omdat hij één van de overleveraars was. Daarom excuseerde hij hen met betrekking tot deze zaak (in hun onbekwaamheid) in het onthouden van h’adieth op de manier waarop hij in staat was ze te onthouden. Al-Haakim (3/511-512) leverde over van Talha ibn ‘Ubaidillaah, één van de tien die (in dit leven) op de hoogte was gebracht van de heugelijke toegang tot het Paradijs, en één van de Muhaajireen en eerste Moesliemin, dat hij (radyAllaahu ‘anhu) iets gelijkwaardigs zei aan deze h’adieth betreffende de Muhaajireen en Abu Hurairah: “Bij Allaah, ik twijfel er niet aan dat Abu Hurairah (dingen) van de Boodschapper van Allaah hoorde, wat wij niet hoorden en hij leerde wat wij niet leerden. Waarlijk, we waren rijke mensen, in bezit van huizen en grote families. We waren gewoon om naar de profeet te gaan en bij hem te blijven tot het einde van de dag, vervolgens keerden we terug. En Abu Hurairah was een arme persoon. Hij had geen geld, noch familie, noch kinderen. Zijn hand kwam alleen waar de hand van de profeet was. En hij verbleef overal waar hij verbleef. En we hebben er geen twijfel over dat hij leerde wat wij niet leerden en dat hij hoorde wat wij niet hoorden. En niemand van ons beschuldigd hem.” Al-Haakim verklaarde het authentiek en al-Haafidh noemde er een ondersteunend bewijs voor in Fath-ul-Baaree (1/191). Bovendien, heeft de h’adieth een authentieke keten van overlevering, in overeenstemming met de maatstaven van de twee Shaikhs. Moesliem leverde het via dezelfde lijn van overleveraars over als de auteur (Abu Khaithama) en hij en al-Boekhaarie hebben het beiden via andere lijnen overgeleverd op gezag van Sufyaan. En met deze keten heeft ook Ahmad (2/240) het overgeleverd. Bovendien hebben hij (2/274), al-Boekhaarie en anderen het overgeleverd via andere lijnen van overlevering op gezag van Az-Zuhree. Moesliem leverde het over van Az-Zuhree op gezag van Sa’eed ibn al-Musayyib en Abu Salamah ibn ‘Abd-ir-Rahmaan dat Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) zei: “Voorzeker, jij…”

[42] Hij is ibn ‘Abdillaah al-Qaadee. Er zijn geruchten over zijn geheugen, maar Zuhair ibn Mu’awiyah volgde hem en hij is betrouwbaar. Vanwege dit heeft at-Tirmidie deze h’adieth authentiek bevonden. Het wordt vermeld in al-Ahaadeeth As-Saheehah onder no. 330.

[43] Dit is een authentieke h’adieth. Zijn keten is in mursal vorm (gestopt op het niveau alszijnde een citaat van een Taabi’ee). Echter, al-Haakim (4/279-280) leverde het over vanuit de lijn van: “Umayyah ibn Khallid van Sulaimaan ibn al-Mugheerah op gezag van Thaabit op ‘Amr ibn Shu’ayb via zijn vader op gezag van ‘Abdullaah ibn ‘Amr die het overleverde van de Boodschapper van Allaah. En hij (Al-Haakim) verklaarde het authentiek op grond van de maatstaven van Moesliem, en Adh-Dhahabee was het ermee eens. Het is alleen deze h’adieth die saheeh is.

[44] Noot van de vertaler (naar het engels): Hiermee wordt bedoeld dat als je de betekenis van een h’adieth kunt doorgeven, in plaats van het te citeren, dan zit daar geen kwaad in, en Allaah weet ’t het best.

[45] Soerat al-Baqarah [2:159]

[46] Ik zeg: zijn keten van overlevering is saheeh volgens de maatstaven van de twee Shaikhs. Al-Boekhaarie (1/42) leverde het over op de lijn al-A’araj via Abu Hurairah.

[47] Deze verhaling in mawqoof vorm (een uitspraak van alleen een metgezel) heeft een authentieke keten. Zijn overleveraars zijn allemaal verhalers van de categorie van de twee Saheeh verzamelingen, behalve ‘Abdullaah ibn Yazeed As-Sahbaanee. Echter, hij is waarheidsgetrouw en zijn biografie komt voor in al-Jarh wat-Ta’deel.

[48] Hij is ibn ‘Amr As-Salmaanee. Hij was een Taabi’ee, betrouwbaar en waarheidsgetrouw. Degene die van hem overlevert, Abu Zaid al-Muraadee, is Nu’maan ibn Qais. Ibn Abee Haatim schreef een biografie over hem (4/1/446) en leverde zijn betrouwbaarheid over van de uitspraken van ibn Ma’een en anderen. Sufyaan Ath-Thawree leverde deze op zijn autoriteit ook over en voegde op het einde eraan toe dat hij (‘Oebaida) zei: “Voorzeker ik vrees dat er mensen na zullen komen (na zijn boeken) en het niet zijn verdiende plek geven.” ad-Daarimee (1/121) leverde het over, net als al-Khateeb in Taqyeed-ul-’Ilm (pg. 61).

[49] Ik zeg: zijn keten is munqata’ (gebroken). Dit vanwege ibn ‘Abdillaah, wie Abu ‘Oebaida ibn ‘Abdillaah ibn Mas’ood is, het niet van zijn vader hoorde. Daarom is het ingekort tot een uitspraak van ibn ‘Abdillaah. En het is authentiek via ibn Mas’ood in marfoo’ (uitspraak van de profeet sallAllaahu ‘alayhi wa sallam) vorm. At-Tirmidie heeft het overgeleverd en verklaarde het authentiek, evenals ibn Hibbaan in zijn Saheeh. En afgezien van hem werd het genoemd door andere metgezellen.

[50] Zijn keten is saheeh in mawqoof vorm. Het is ook overgeleverd via de lijn van Isma’eel ibn Mujaalid op ‘Abd-ul-Malik ibn ‘Umair in marfoo’ vorm (uitspraak van de profeet sallAllaahu ‘alayhi wa sallam). En het heeft een ondersteunde getuige op de lijn van Mu’awiyah. Ik heb erover gesproken in al-Ahaadeeth As-Saheehah.

[51] Zijn keten van overlevering is saheeh in mawqoof vorm. En het is authentiek in marfoo’ vorm van verscheidene lijnen op het gezag van Abu Hurairah. Al-Boekhaarie, Moesliem en anderen hebben het overgedragen.

[52] Hij is ‘Abdullaah ibn al-Muthnaa ibn ‘Abdillaah ibn Anas. Hij was eerlijk maar maakte veel fouten. Deze h’adieth is overgeleverd in marfoo’ vorm alszijnde een uitspraak van de profeet, en het is niet authentiek. Later trof ik vele lijnen van overlevering aan voor de h’adieth overgeleverd in marfoo’ vorm, op zo’n manier dat het erop wijst dat het in feite saheeh is. Ik heb dit verduidelijkt in al-Ahaadeeth As-Saheehah (no. 2026).

[53] Zijn keten is saheeh volgens de maatstaven van de twee Shaikhs en zij hebben het beiden overgeleverd. Een van de lijnen van overlevering overgeleverd door Moesliem is dezelfde als die van de auteur (Abu Khaithama) die hier gebruikt is.

[54] Zijn keten is saheeh volgens de maatstaven van de twee Shaikhs en zij hebben het beiden overgeleverd. Sommige van zijn lijnen van overlevering zijn gevonden in Saheeh Moesliem op gezag van de auteur (Abu Khaithama).

[55] Hij is al-Haitham ibn Habeeb, Abu al-Haitham As-Sairafee. En hij is betrouwbaar, net zoals de andere overleveraars in deze keten.

[56] Zijn naam is ‘Amr ibn ‘Abdillaah As-Subai’ee. Hij is betrouwbaar, maar beging tadlees en mixte (verwarde) zijn verhalingen.

[57] Zijn naam is ‘Abdullaah en hij is betrouwbaar, van de verhalers van de categorie van de twee Shaikhs (al-Boekhaarie en Moesliem). Dit geldt ook voor de rest van de verhalers van de keten. Echter er is wel een onderbreking in de keten. Taawoos op gezag van ‘Oemar is in mursal vorm.

[58] Dit betekent dat niemand in staat is een h’adieth te verhalen zonder dat er een toevoeging of onttrekking in plaats vindt. Dus het is aan diegene om zich in te spannen en om niet tekort te doen in het onthouden en precies te zijn. Daar Allaah niemand meer oplegt dan hij kan dragen…” Soerat al-Baqarah [2:286] De keten van de verhaling is saheeh. En Gheelaan is ibn Jareer al-Ma’oolee.

[59] Dit is een bekende stad in Yemen.

[60] Zijn keten is saheeh volgens de maatstaven van de twee Shaikhs. Abu ‘Abd-ir-Rahmaan is ‘Abdullaah ibn Habeeb As-Sulamee. Hij was een Taabi’ee, reciteerder van de Qor-aan, betrouwbaar en waarheidsgetrouw. De naam van Abu Hiseen is ‘Uthmaan ibn ‘Aasim al-Asadee. Hij was ook betrouwbaar en waarheidsgetrouw. Hij overleed in het jaar 127H.

[61] De keten van deze verhaling is jayyid (goed). En het laat de prijzenswaardige manieren zien van ibn ‘Abbaas.

[62] Hij is ibn Abee Sulaymaan al-Koofee, de Faqeeh. De Ibrahiem die hier genoemd wordt is ibn Yazeed an-Nakha’ee. De naam van ibn ‘Awn is ‘Abdullaah, en hij was een bekende Faqeeh (geleerde van Fiqh). Allen zijn betrouwbaar.

[63] Dit is hoe het oorspronkelijk was geschreven tegengesteld aan de staat waarin het ervoor en erna verkeerde. De auteur herhaalt dezelfde h’adieth nogmaals onder no. 161, die nog moet komen. En wat er bedoeld wordt met het woord atraaf, en Allaah weet ‘t het best, zijn de eerste delen van de h’adieth (de eerste woorden), welke zij opschreven en waarmee zij de ah’adieth ter herinnering brachten.

[64] Hij is al-Qarqisaanee, en hij was eerlijk maar maakte veel fouten. Desondanks volgde een groep mensen hem (in verhaling) volgens ad-Daarimee (1/122), al-Khateeb in Taqyeed-ul-’Ilm (pag. 42) en anderen. De keten van overlevering is saheeh wanneer het is toegeschreven aan Abu Hurairah. En Abu Katheer is As-Suhaymee al-Yamaanee al-A’amaa.

[65] Hij is ibn Abee Saleem en hij is da’eef (zwak) zoals eerder meerdere malen genoemd is. Hij is echter niet alleen in zijn overlevering van deze h’adieth. Het heeft ondersteunende bewijzen welke al-Haakim en Adh-Dhahabee authentiek hebben verklaard. We hebben deze h’adieth in detail besproken in onze commentaar erop in Mishkaat-ul-Masaabeeh (no. 260). Verder zal ik er hier aan toevoegen, zeggende: ad-Daarimee (1/96) leverde deze h’adieth over van een andere lijn op gezag van Laith in mawqoof vorm.

[66] In mawqoof vorm (vertelling van alleen een metgezel), deze verhaling is da’eef. Het is authentiek in marfoo’ vorm op de lijn van ‘Ataa van Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu). At-Tirmidie, ibn Hibbaan, al-Haakim en Adh-Dhahabee verklaarden het authentiek. Zie (mijn boek) Tah-dheer-ul-Masaajid (pag. 4).

[67] Zijn naam is al-Hasan ibn ‘Uqbah al-Muraadee. Ibn Ma’een verklaarde hem als betrouwbaar en Abu Haatim zei over hem: “Hij was een shaikh, zijn h’adieth was opgeschreven.” De keten van overlevering die in verbintenis staat met Ash-Sha’bee is saheeh.

[68] Hij (‘Ilbaa) is ibn Ahmar al-Yushkaree al-Basree en hij was een waarheidsgetrouwe Taabi’ee met een betrouwbare status. Hetzelfde geldt voor alle andere verhalers in de keten die allemaal betrouwbaar zijn. Dus is het saheeh, wanneer ‘Ilbaa het van‘Alee gehoord heeft, omdat er geen bericht genoemd wordt van hem, onder zijn gezag.

[69] Ik weet niet wie deze Abu Damurah is. Maar wat Hamaad betreft, hij is ibn Abee Salmaan, de Faqeeh. En met Ibrahiem wordt er hier naar ibn Yazeed an-Nakha’ee verwezen.

[70] Hij is betrouwbaar, net als de rest van de verhalers in de keten. En dus is het saheeh.

[71] Hij is Abu Haashim al-Makkee, een Taabi’ee die betrouwbaar is. De keten van overlevering aan hem gelinkt, is saheeh.

[72] Ibrahiem, en hij is (ibn Yazeed) an-Nakha’ee, moge Allaah hem genadig zijn, bedoelde hiermee dat het niet tot de handelingen van de metgezellen behoorde om voor elkaar smeekbede te verrichten na het einde van een les of studie sessie. Daarom is dit een innovatie (vernieuwing). Iets anders dat hier gelijk aan is, is het geval dat wanneer de leraar (Shaikh) voor zijn studenten loopt en zij achter hem. Dit komt omdat zijn handeling van datgene is wat leidt naar fitnah en verwondering over zichzelf, zoals vermeld is in de verhaling hiervoor. En beiden (deze en die ervoor [158]) hebben authentieke ketens van overlevering, op gezag van Ibrahiem.

[73] Dit is een h’adieth hasan. Ook al zijn ibn Lahee’ah en Darraaj beiden zwak. Het heeft een andere lijn op gezag van Abu Hurairah en ook ondersteunend bewijs op gezag van ibn ‘Oemar in marfoo’ vorm. En het wordt genoemd in een andere lijn op gezag van Salmaan in mawqoof vorm, zoals eerder vermeld is door de auteur onder nummer [12].

[74] Noot van de vertaler: hij is één van de verhalers in de keten van overlevering van het boek.

[75] Noot van de vertaler: Hij was een man die de Islaam had geaccepteerd, maar die later afvallig werd. Toen hij de opdracht kreeg tot het verzamelen van Zakaat met een andere metgezel van de Ansaar, vermoorde hij hem tijdens de reis, werd afvallig en zocht bescherming in Makkah.

[76] Deze h’adieth heeft een authentieke keten van overlevering, en het kan gevonden worden in al-Muwatta, en op zijn (Maalik’s) gezag in de Saheehs.

[77] Hij is ‘Abd-ul-Malik ibn ‘Abd-il-’Azeez al-Qushairee an-Nasaa’ee. Hij is betrouwbaar en behoort tot de verhalers van Muslim. Dit gaat ook op voor de rest van de overleveraars van deze keten, aldus is het authentiek naar zijn maatstaven (Muslim’s). Het is overgeleverd door Ahmad (3/192 & 225) via andere lijnen op gezag van Hamaad. En het is ook in (3/283) en in an-Nasaa’ee (2/316) van de lijn van Hafs op Anas. Het is ook te vinden in Saheeh Muslim (8/72) van de h’adieth van Zayd ibn Arqam.

[78] Zijn keten van overlevering is hasan en de h’adieth is authentiek. De twee Shaikhs (al-Boekhaarie en Muslim) leverden het over volgens een andere lijn op gezag van ‘Aa’ishah, moge Allaah tevreden zijn met haar.

[79] Zijn keten van overlevering is saheeh volgens de maatstaven van de twee Shaikhs. En zij hebben het beiden overgeleverd via andere lijnen op gezag van Anas zonder het noemen van zijn sallAllaahu alayhi wa salam uitspraak: “…want voorzeker, een ieder van jullie…”. Er is een ondersteunend bewijs voor deze aavulling (tot de h’adieth) in de h’adieth van Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu) in marfoo’ vorm welke gevonden kan worden in Saheeh Muslim (7/65) en Ahmad.

[80] Zijn naam is Muhammad ibn Ja’far ibn Ziyaad en hij is betrouwbaar. Echter, zijn Shaikh, Sa’eed ibn Maisira, is beschuldigd (van zwakte). Desalniettemin is de h’adieth saheeh. De twee Shaikhs (al-Boekhaarie en Muslim) evenals anderen hebben het overgeleverd van de h’adieth van Abu Hurairah (radyAllaahu ‘anhu), in andere woorden en met aanvullingen. Ik heb ze allemaal verzameld en nagekeken in mijn boek Ahkaam-ul-Janaa’iz wa Bid’ihaa en het is uitgegeven door al-Maktab-ul-Islaamee.


0 reacties:

Een reactie posten

Live duroos